Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Egyptische nationaliteit, op 6 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft eiser op 29 november 2022 geïnformeerd over de verlenging van de beslistermijn in verband met de inwerkingtreding van het WBV 2022/22. Eiser heeft op 7 december 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 12 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag op 6 juni 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou op 6 december 2022 zijn verstreken. Echter, de Staatssecretaris heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege de inwerkingtreding van het WBV 2022/22, wat door de rechtbank als rechtsgeldig is beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 7 december 2022 prematuur is ingediend, aangezien de verlengde beslistermijn pas op 6 september 2023 verstrijkt. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.