2.23.[gedaagde01] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiseres01] tot op heden bepaald op € 1.005,43, waarvan € 792,- als het aan de gemachtigde van [eiseres01] toekomende salaris (2 punten ad
€ 396,-). De nakosten worden begroot zoals in de beslissing vermeld.
Beslissing
De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat de omvang van het dienstverband 121,3 per maand/28 uur per week is, exclusief overwerk, en dat het maandloon € 2.426,-
nettoexclusief vakantiegeld bedraagt;
II. verklaart voor recht dat [eiseres01] op basis van een 28-urige werkweek op jaarbasis recht heeft op 155,8 vakantie-uren en dat het saldo opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen op 14 oktober 2022 227,12 uur bedraagt;
III. veroordeelt [gedaagde01] tot het betalen van achterstallig salaris over januari 2021 tot en met september 2022 ad € 14.070,19
netto, onder afdracht van de gebruikelijke premies en loonheffing over het bruto equivalent van € 1.070,19 netto;
IV. veroordeelt [gedaagde01] tot het betalen van additioneel achterstallig salaris vanaf oktober 2022 ad € 340,20 netto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld vanaf oktober 2022 tot dat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd, zolang [eiseres01]
arbeidsongeschiktis tijdens de duur van het dienstverband, onder afdracht van de gebruikelijke premies en loonheffing over het bruto equivalent van € 340,20 netto;
V. veroordeelt [gedaagde01] tot het betalen van additioneel achterstallig salaris vanaf oktober 2022 ad € 468,00 netto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld vanaf oktober 2022 tot dat het dienstverband rechtsgeldig is beëindigd, vanaf het moment dat [eiseres01]
arbeidsgeschiktis tijdens de duur van het dienstverband, onder afdracht van de gebruikelijke premies en loonheffing over het bruto equivalent van € 468,00 netto;
VI. veroordeelt [gedaagde01] tot het betalen van € 1.527,01
brutoinclusief vakantiegeld terzake vakantiedagen over 2020;
VII. veroordeelt [gedaagde01] tot het betalen van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en de wettelijke rente over de toegewezen bedragen onder III tot en met VI vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de voldoening;
VIII. veroordeelt [gedaagde01] tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties over de periode januari 2021 tot en met september 2022 en de jaaropgaves over de jaren 2020 tot en met 2022, en over de nabetalingen als genoemd in III tot en met VII, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat niet wordt voldaan aan de veroordeling, met een maximum van € 10.000,-;
IX. veroordeelt [gedaagde01] tot het voldoen van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.201,41 inclusief BTW;
X. veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van de procedure, tot hiertoe aan de zijde van [eiseres01] vastgesteld op € 1.005,43, waaronder begrepen een bedrag van € 792,00 als het aan de gemachtigde van [eiseres01] toekomende salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente als deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan;
XI. begroot de na dit vonnis te maken kosten op € 132,00, voor zover [eiseres01] daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis;
XII. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Uitgesproken door kantonrechter mr. A.J. Japenga ter openbare terechtzitting van 31 maart 2023, in het bijzijn van de griffier.