ECLI:NL:RBDHA:2023:9195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
22/1218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ZW-uitkering en afwijzing WW-uitkering wegens geen privaatrechtelijk dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een werknemer die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had zijn ZW-uitkering aangevraagd na zich ziek te melden op 30 maart 2020, maar de Uwv heeft deze uitkering op basis van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en zijn voormalige werkgever, [bedrijfsnaam] B.V., en dat eiser derhalve niet als werknemer kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de intrekking van de ZW-uitkering en de afwijzing van de WW-uitkering terecht waren. Eiser had niet aangetoond dat hij daadwerkelijk werkzaamheden had verricht voor [bedrijfsnaam] B.V. en de rechtbank oordeelde dat de Uwv voldoende bewijs had geleverd dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. Eiser heeft geen objectief bewijs kunnen leveren om zijn stelling te onderbouwen dat hij recht had op de uitkeringen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gümüs),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),

verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Bij besluit van 12 augustus 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij in totaal een bedrag van bruto € 43.207,31 moet terugbetalen aan ZW-uitkering.
Bij besluit van 17 augustus 2021 (het primaire besluit III) heeft verweerder eiser bericht hoe het teruggevorderde bedrag wordt ingevorderd.
Met het besluit van 3 september 2021 (het primaire besluit IV) heeft verweerder de aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser digitaal en de gemachtigde van verweerder fysiek deelgenomen. Eiser is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 30 maart 2020 ziekgemeld per 26 maart 2020. Daarbij is vermeld dat eiser per 1 maart 2020 in dienst is getreden bij [bedrijfsnaam] B.V. en dat zijn dienstverband per 31 maart 2020 eindigt. Verweerder heeft op 15 april 2020 aan eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 30 maart 2020.
2. Naar aanleiding van een interne fraudemelding is onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van deze ZW-uitkering. Er is onder andere gesproken met de ex-werkgever van eiser, de heer [naam] (hierna: [naam] ). Eiser is uitgenodigd voor een gesprek op
9 juni 2021. Op 13 juli 2021 heeft het Thema Arizona in opdracht van verweerder het Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek (onderzoeksrapport) opgesteld, waarin verslag wordt gedaan van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiser. Vervolgens heeft verweerder op basis van dit rapport de besluiten genomen zoals hiervoor vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Eiser heeft op 1 september 2021 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Deze aanvraag is op 3 september 2021 afgewezen door verweerder.
Wat vindt verweerder?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het door verweerder verrichte onderzoek is gebleken dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. Eiser heeft niet aangetoond dat hij als werknemer heeft gewerkt bij [bedrijfsnaam] B.V. Er is geen sprake geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en eiser was dan ook geen werknemer in de zin van de ZW, zodat hij niet verzekerd was op grond van de ZW. Het al toegekende recht op ZW-uitkering moest verweerder daarom met terugwerkende kracht intrekken. Bij besluit van 12 augustus 2021 heeft verweerder de aan eiser ten onrechte betaalde ZW-uitkering van € 43.207,31 bruto over de periode van 30 maart 2020 tot en met 1 augustus 2021 van hem teruggevorderd.
4.1.
Omdat eiser geen werknemer was en dus niet verzekerd was op grond van de WW is bij besluit van 3 september 2021 terecht geweigerd om eiser een uitkering op grond van de WW toe te kennen.
4.2.
Verweerder handhaaft de primaire besluiten en is van mening dat het onderzoeksrapport hieraan ten grondslag kon worden gelegd. Dit betekent dat het recht op ZW-uitkering terecht is beëindigd, terecht geen WW-uitkering aan eiser is toegekend en de bedragen die aan ZW-uitkering zijn uitbetaald ook terecht worden teruggevorderd.
Wat vindt eiser?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de besluiten heeft genomen zonder zorgvuldig en deugdelijk onderzoek te doen. Er is volgens eiser wel sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en zijn voormalige werkgever, [bedrijfsnaam] B.V. Verweerder heeft ten onrechte niet alle feiten en omstandigheden bij de beoordeling betrokken. Eiser was werkzaam bij zijn voormalige werkgever in de functie van assistent-boekhouder. Er waren duidelijke werkafspraken en er was sprake van eenzijdig gericht werkgeversgezag met opdrachten en aanwijzingen. Als tegenprestatie heeft eiser een bruto-loon van € 3.500,- ontvangen. De ex-werkgever van eiser heeft dit ook bevestigd.
5.1.
Eiser voert verder aan dat sommige delen uit zijn verklaringen op 9 juni 2021 niet bruikbaar zijn, omdat hij vanwege de psychische klachten waaraan hij op dat moment leed, niet in staat was goed te verklaren. Indien en voorzover de rechtbank zou oordelen dat er sprake is van tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, dan heeft dit te maken met de psychische klachten die hij ook had op 9 juni 2021.
5.2.
Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat eiser per 30 maart 2020 geen recht had op een ZW-uitkering en heeft ten onrechte een bedrag van € 43.207,31 teruggevorderd. Verder is ook de WW-uitkering ten onrechte geweigerd. Eiser moet worden geacht verzekerd te zijn geweest voor de werknemersverzekeringen, omdat op basis van de overgelegde loonstrook blijkt dat eiser werkzaamheden heeft verricht waar hij loon voor heeft ontvangen.
Wat vindt de rechtbank?
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft gesteld dat eiser geen recht had op een ZW-uitkering in de periode 30 maart 2020 tot en met 1 augustus 2021 en dat eiser per 1 september 2021 geen recht had op een WW-uitkering.
6.1.
De vraag die daarvoor beantwoord dient te worden is of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en het administratiekantoor, maar van een gefingeerd dienstverband. Daarvoor is met name van belang of eiser daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor het administratiekantoor.
6.2.
Bij besluiten tot intrekking met terugwerkende kracht van een reeds verstrekte uitkering en terugvordering daarvan zoals in dit geval, is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren [1] . Het is in deze zaak dus aan verweerder om feiten aan te dragen die aannemelijk maken dat in de relevante periode, 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en [bedrijfsnaam] B.V. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser ten tijde van belang geen dienstbetrekking in de zin van de sociale verzekeringswetten vervulde, ligt het vervolgens op de weg van eiser om de onjuistheid van dit uitgangspunt met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken.
6.3.
Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. [2]
6.4.
Verweerder heeft het standpunt, dat sprake is van een gefingeerd dienstverband omdat eiser in het geheel geen werkzaamheden voor [bedrijfsnaam] B.V. heeft verricht, gebaseerd op het onderzoeksrapport van 31 juli 2021. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met dit rapport aannemelijk heeft gemaakt dat tijdens de in geding zijnde periode geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en [bedrijfsnaam] B.V.
6.5.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit het onderzoek blijkt dat het adres waar [bedrijfsnaam] B.V. op stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, [adres 1] [nummer 1] in [plaats] , een woning in een portiekflat bleek te zijn. Verder werd op het adres waar volgens eiser en [naam] de werkzaamheden door eiser werden uitgevoerd, de [adres 2] [nummer 2] in [plaats] , het bedrijf niet aangetroffen en de pandeigenaar was niet bekend met [bedrijfsnaam] B.V. Ook heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser de werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht. Eiser heeft tijdens het gesprek op 9 juni 2021 verklaard dat hij in de twee weken dat hij voor [bedrijfsnaam] B.V. heeft gewerkt zes of zeven klanten heeft aangebracht. Op verzoek van de onderzoeker heeft [naam] vervolgens namen van door eiser aangebrachte klanten doorgegeven. De twee klanten van wie de onderzoeker een telefoonnummer kon achterhalen, verklaarden dat zij niet bekend zijn met [bedrijfsnaam] B.V. of met eiser. De overige drie genoemde klanten waren onbereikbaar. Hieruit blijkt volgens de rechtbank voldoende dat eiser niet daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam] B.V. Nu aan deze voorwaarde voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet wordt voldaan, behoeven de overige voorwaarden geen bespreking meer.
6.6.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en [bedrijfsnaam] B.V. Het lag dan ook op de weg van eiser om met objectief en verifieerbaar tegenbewijs te komen. Eiser heeft dit niet gedaan. Met het overleggen van loonstroken en de arbeidsovereenkomst heeft eiser namelijk niet aangetoond dat hij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Ook de in beroep overgelegde verklaringen van klanten die door eiser zouden zijn geworven, maken dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen niet objectief en verifieerbaar zijn, nu zij zijn opgesteld op verzoek van eiser. Ook worden de verklaringen niet nader onderbouwd met objectieve stukken.
6.7.
Eisers stelling dat van sommige verklaringen die hij heeft afgelegd op 9 juni 2021 niet kan worden uitgegaan omdat eiser op dat moment psychische klachten had, volgt de rechtbank niet. Uit de in beroep overgelegde medische verklaring van Ipsy van 3 maart 2021 blijkt weliswaar dat eiser onder behandeling was voor zijn psychische klachten, maar hieruit blijkt niet dat de verklaringen onder invloed van deze klachten zijn afgelegd en dat zij daarom niet betrouwbaar zouden zijn. Verweerder heeft deze verklaringen dan ook terecht betrokken bij de beoordeling of sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser terecht niet als werknemer heeft aangemerkt in de zin van de ZW. Eiser was daarom niet verzekerd voor de ZW en heeft ten onrechte een ZW-uitkering ontvangen van
30 maart 2020 tot en met 1 augustus 2021. Verweerder was dan ook gehouden het recht op ZW-uitkering in te trekken en de ten onrechte verstrekte ZW-uitkering terug te vorderen. Een dringende reden om van terugvordering af te zien is door eiser niet gesteld.
8. Nu eiser niet als werknemer was aan te merken, was hij ook niet verzekerd voor de WW. De WW-uitkering is daarom terecht geweigerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van de Wetering, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1705.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785.