ECLI:NL:RBDHA:2023:9155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.6043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 28 november 2022 de aanvraag afgewezen, en dit besluit is in bezwaar op 31 januari 2023 bevestigd. Eiser heeft beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 25 april 2023, waar de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat op 25 november 2022 is uitgebracht. Dit advies concludeert dat eiser, ondanks zijn medische klachten, in staat is om te reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is. Eiser betwist deze conclusie en stelt dat zijn klachten ernstig genoeg zijn om een medische noodsituatie te veroorzaken bij het staken van de behandeling.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zich terecht op het BMA-advies heeft gebaseerd, aangezien er geen contra-expertise of andere medische stukken zijn overgelegd die de juistheid van het advies betwisten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag om uitstel van vertrek terecht heeft afgewezen, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op grond artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
1.1.
Bij besluit van 28 november 2022 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 januari 2023 op bezwaar is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening in de zaak NL22.24411, op 25 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is evenals zijn gemachtigde niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

3. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [datum] .
3.1.
Op 3 november 2022 heeft de staatssecretaris het Bureau Medische Advisering om advies gevraagd (BMA). Bij nota van 25 november 2022 heeft het BMA geadviseerd omtrent eisers medische problematiek. Uit die nota blijkt dat eiser bekend is met maagklachten, rectaal bloedverlies, vitamine D tekort, spanningsklachten en verlaagd HB (geen bloedarmoede). Eiser staat onder behandeling van de huisarts. Behandeling van de genoemde medische problemen is van tijdelijke aard, aldus de BMA-arts. Eiser gebruikt de volgende medicatie:
A. colecalciferol (ten behoeve van aandoening: vitamine D tekort)
B. omeprazol (ten behoeve van aandoening: maagklachten)
Verder blijkt uit het advies dat de BMA-arts bij het uitblijven van de genoemde behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht omdat het gaat om problematiek van beperkte aard met overeenkomstige behandeling daarvoor. Verder acht de BMA-arts eiser, gezien de huidige medische inzichten, in staat te reizen met gangbare vervoersmiddelen. De BMA-arts ziet geen aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Wel beveelt hij aan dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en dat medicatie wordt gecontinueerd tijdens de reis.
3.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris het bestreden besluit ten onrechte op de verklaring van het BMA heeft gebaseerd. Eiser betoogt dat zijn klachten wel dusdanig ernstig zijn dat bij het staken van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. De oorsprong en ernst van eisers (medische) klachten staan niet vast omdat nog geen diagnose vastgesteld. Gelet daarop stelt eiser zich op het standpunt dat het BMA niet tot de conclusie kon komen dat bij het staken van de medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Ook had de staatssecretaris eiser moeten horen, zodat hij meer duidelijkheid had kunnen geven over zijn klachten.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 64 Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
4.1.
In paragraaf A3/7.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat de staatssecretaris uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 Vw 2000 als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Uit paragraaf A3/7.1.3. van de Vc volgt, voor zover hier van belang dat uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM als:
- uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Verder volgt uit die paragraaf dat onder een medische noodsituatie door de staatssecretaris wordt verstaan: “die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade”.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De staatssecretaris heeft het bestreden besluit, evenals het primaire besluit, gebaseerd op het BMA-advies van 25 november 2022. In het advies staat worden de klachten van eiser beschreven, dat hij hiervoor onder behandeling staat van de huisarts en medicatie krijgt. Bij het uitblijven van de genoemde behandeling verwacht de BMA-arts geen medische noodsituatie op korte termijn, omdat het gaat om problematiek van beperkte aard met een overeenkomstige behandeling daarvoor.
5.2.
Een advies van het BMA is volgens vaste rechtspraak [1] een deskundigenbericht aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris moet, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. Een vreemdeling kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan een vreemdeling de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
5.3.
Indien de desbetreffende vreemdeling geen nadere medische stukken of een contra-expertise overlegt, en als een vreemdeling in redelijkheid kan worden tegengeworpen geen nadere medische stukken ter onderbouwing van zijn beroep te hebben ingediend, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing niet verder dan dat zij, naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond, beoordeelt of de staatssecretaris zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies voldoende inzichtelijk en concludent is, dat het zorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij het bestreden besluit daarop heeft mogen baseren. De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd. Verder heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die doen twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies, noch dat het op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat zijn klachten zodanig ernstig zijn dat bij het staken van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan, is hiervoor onvoldoende.
5.5.
De beoordeling of er voor eiser een beschikbare behandeling is in het land van herkomst hoefde niet te worden verricht. Dit is pas relevant als sprake is van een medische noodsituatie en de medische behandeling noodzakelijk is ter voorkoming daarvan.
6. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris hem had moeten horen. De rechtbank overweegt dat onder meer van het horen kan worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit [2] . Deze situatie doet zich hier voor. De rechtbank stelt vast dat de klachten van eiser door BMA noch door de staatssecretaris zijn betwist. De stelling van eiser dat de ernst van die klachten anders dient te worden gewogen heeft eiser in het bezwaarschrift, noch met nadere stukken onderbouwd. Op basis van het door eiser ingediende bezwaarschrift kon de staatssecretaris in redelijkheid concluderen dat gelet op het voorgaande een toelichting van eiser tijdens een gehoor niet tot een andersluidend besluit zou hebben geleid. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
7. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 Vw terecht afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674)
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564