ECLI:NL:RBDHA:2023:9144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en staandehouding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Bahamaanse nationaliteit heeft. Eiser is op 23 mei 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 juni 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eiser overwogen.

Eiser voerde aan dat hij onterecht is staande gehouden, omdat hij zich bij het station met twee tassen bevond en dit onvoldoende reden was voor een controle. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verbalisant eiser omstreeks 11.15 uur heeft gezien en dat er voldoende redenen waren voor de controle. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding niet onrechtmatig was en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 juni 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.15402
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.P. Quartey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Bahamaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1961.
De staandehouding
2. Eiser voert aan dat hij is staande gehouden naar aanleiding van een verkapt vreemdelingenrechtelijke controle. Hij stond bij het station met twee tassen. Dat was onvoldoende reden om hem aan te spreken in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Den Haag. Omdat eiser toch om een identiteitsbewijs is gevraagd, moet ervan uitgegaan worden dat sprake was van een verkapt vreemdelingenrechtelijke controle. Verder is niet duidelijk op welk tijdstip eiser is staande gehouden.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2023 zag de verbalisant omstreeks 11.15 uur eiser met twee tassen in de hoek bij het station Hollands Spoor hangen. In de APV van Den Haag is het niet toegestaan voor een ieder, om zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden of in, op of tegen
een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten. Volgens het proces-verbaal van bevindingen was dit reden genoeg om eiser te controleren. Daarbij wordt ook genoemd dat eiser naar beneden keek en met zijn handen bezig was, alsof hij een joint aan het draaien was. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij op die ochtend bij het station op de grond zat en tegen het gebouw achter hem leunde.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van eiser zelf voldoende dat eiser naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd in het kader van de uitoefening van een algemene politietaak. Omdat de rechtbank als bewaringrechter alleen oordeelt over bevoegdheden die bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend1, is zij niet bevoegd om over de rechtmatigheid van deze staandehouding een oordeel te geven.
Verder leidt de omstandigheid dat in het proces-verbaal van bevindingen niet staat op welk tijdstip eiser is staandegehouden, niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. Eiser heeft niet toegelicht en ook de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Deze gronden zijn voorts afdoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Conclusie
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten
1. Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, r.o. 1.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.