ECLI:NL:RBDHA:2023:9139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL22.24991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te vroege ingebrekestelling in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die een asielaanvraag had ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De eiser had op 7 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 4 juli 2021 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was verlengd vanwege complexe feitelijke en juridische kwesties, zoals vastgesteld in de WBV 2022/22. Hierdoor was de ingebrekestelling van de eiser, die op 8 november 2022 was verzonden, te vroeg, aangezien de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.

De rechtbank verwijst naar haar eerdere uitspraak van 20 april 2023, waarin werd geoordeeld dat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was. De rechtbank concludeert dat de eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep, omdat de ingebrekestelling prematuur was. Dit betekent dat de rechtbank geen inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag heeft gedaan, maar enkel de procedurele aspecten heeft beoordeeld. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in haar overwegingen betrokken, evenals de Europese regelgeving met betrekking tot asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24991

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 7 december 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag [1] van 4 juli 2021.
Verweerder heeft op 4 januari 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet, onder verwijzing naar haar uitspraak van 20 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5514), uitspraak zonder zitting. [2]
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 neemt verweerder binnen zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een besluit. Deze termijn kan op grond van het vierde lid met ten hoogste negen maanden worden verlengd als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Bij besluit van 21 september 2022 met nummer WBV 2022/22, [4] heeft verweerder de beslistermijn voor asielaanvragen met negen maanden verlengd, voor alle aanvragen waarbij die termijn op 27 september 2022 nog niet was verstreken. Deze rechtbank heeft in voornoemde uitspraak van 20 april 2023 geoordeeld dat deze verlenging gebaseerd op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 rechtsgeldig is.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op 4 juli 2021 een asielaanvraag heeft ingediend. Bij brief van 28 december 2021 heeft verweerder de initiële beslistermijn van 6 maanden verlengd met 9 maanden op grond van artikel 42, vierde, lid van de Vw 2000, in verband met complexe feitelijke of juridische kwesties. [5] Dit betekent dat de beslistermijn op 4 oktober 2022 zou verstrijken. Op 27 september 2022 was de termijn om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser dan ook nog niet verstreken. Met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 is de beslistermijn daarom opnieuw verlengd, in dit geval met 6 maanden. Hiertoe is van belang dat verweerder de maximale beslistermijn van 21 maanden om te beslissen op een asielaanvraag, die is neergelegd in Europese regelgeving, niet mag overschrijden. [6] De beslistermijn eindigt daarom pas op 4 april 2023.
5. Eiser heeft verweerder bij brief van 8 november 2022 medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Nu de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken, is deze ingebrekestelling te vroeg gestuurd.
6. Op basis van een premature ingebrekestelling kan geen beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingediend. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. [7]
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.Houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, (Stcrt. 2022, nr. 25775).
5.Zie de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 september 2021 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, kenmerk 3507397, naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over Griekse statushouders.
6.Dit staat in artikel 31, vijfde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
7.Op grond van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.