ECLI:NL:RBDHA:2023:9116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.13575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, omdat de staatssecretaris geen nader onderzoek heeft gedaan naar het risico op pushbacks voor terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser voert aan dat Bulgarije zich schuldig maakt aan pushbacks van asielzoekers, wat de staatssecretaris niet zonder nader onderzoek kan negeren.

De rechtbank concludeert dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De rechtbank benadrukt dat het aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.13575
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Driessen als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, omdat de staatssecretaris geen nader onderzoek heeft gedaan naar het risico op pushbacks voor terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat Bulgarije zich schuldig maakt aan directe en indirecte pushbacks van asielzoekers. Daarom kan de staatssecretaris zonder nader onderzoek niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het AIDA-rapport van maart 2023 (update 2022) en naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 maart 20232 en zittingsplaats Den Haag van 17 april 20233.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder verwijst allereerst naar de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 20174, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwens beginsel uitgegaan kan worden. De pushbacks zijn volgens verweerder geen aanleiding om hierover een ander standpunt in te nemen. Uit de rapporten blijkt namelijk niet concreet dat de pushbacks ook zien op terugkerende Dublinclaimanten. Uit paragraaf 2.7 van het AIDA-rapport van februari 2022 (update 2021) blijkt juist dat terugkerende asielzoekers onder de Dublinverordening geen problemen ondervinden bij het inreizen in Bulgarije. Ook de directe pushbacks (pushbacks vanaf het grondgebied) zijn volgens verweerder niet relevant voor Dublinclaimanten. Deze pushbacks vinden alleen plaats in het (land)grensgebied. Dit terwijl Dublinclaimanten gecontroleerd worden overgedragen, beschikken over een laissez-passer en zich niet vrij mogen bewegen over het grondgebied van Bulgarije. Hierdoor is de kans klein dat zij te maken krijgen met pushbacks in het grensgebied. Voor zover zij zich wel vrij kunnen bewegen op het grondgebied kunnen zij hun laissez-passer tonen die zij ten behoeve van de overdracht aan Bulgarije verstrekt hebben gekregen van de Bulgaarse autoriteiten. Verweerder verwijst hierbij naar verschillende bronnen.5
7. De rechtbank is van oordeel dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure, in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 6 tot en met 6.2 van de uitspraak van de Afdeling van 13 april 20226 en neemt deze over. Uit de AIDA-rapporten blijkt dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Zo vermeldt het AIDA-rapport (update 2020) dat er, zowel 498 indirecte
pushbacks van 3.493 individuen, als ook 569 directe pushbacks van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. Het AIDA-rapport (update 2021) vermeldt dat er in 2021 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 personen zijn betrokken. Uit het AIDA-rapport van 30 maart 2023 (update 2022) blijkt een verder toename van het aantal
5 Het rapport van het Bulgaarse Helsinki Comité “Annual report on border montitoring Bulgaria 2020” van 25 april 2021 (BHC border monitoring report), de mailwisseling van VluchtelingenWerk Nederland met het Center for Legal Aid Voice in Bulgaria, het rapport van de US Department of State “2020 Country Report on Human Rights Practices: Bulgaria” van 30 maart 2021, de folder van de UNHCR “Bulgaria, rights and obligations of asylum seekers” en de Bulgaarse “Asylum and Refugees Act”.
pushback-incidenten, te weten 5.268 pushback-incidenten, waarbij 87.647 personen waren betrokken. Voormelde informatie heeft verweerder niet bestreden.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor terugkerende Dublinclaimanten. De rechtbank benadrukt daarbij dat het weliswaar aan eiser is om aannemelijk te maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar dat deze bewijslast niet zover gaat dat eiser moet aantonen dat pushbacks ook ten aanzien van Dublinclaimanten plaatsvinden. Het is voldoende als serieuze aanknopingspunten daarvoor aanwezig zijn. De informatie waarnaar eiser heeft verwezen bevat naar het oordeel van de rechtbank dergelijke aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Zo staat in het AIDA-rapport van 12 februari 2021 (update 2020) vermeld dat er zowel 498 indirecte pushbacks van 3.493 personen als 569 directe pushbacks – en dus vanuit het grondgebied van Bulgarije - van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. En ook in het ECRE rapport van 10 september 2021 wordt melding gemaakt van directe pushbacks. Daarnaast laten de AIDA-rapporten over Bulgarije een stijging zien in het aantal personen dat slachtoffer wordt van pushbacks. Van 44988 personen in 2021 naar 87647 personen in 2022. Verweerder had daarom nader onderzoek moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van specifieke informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije in relatie tot de pushbacks niet voor risico van eiser komen.
9. De rechtbank ziet in wat verweerder heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel.
10. Ter zitting is gesproken over de vraag of verweerder het standpunt dat de pushbacks alleen in het grensgebied plaatsvinden zodat deze niet relevant zijn voor Dublinclaimanten omdat zij niet vrij kunnen reizen binnen Bulgarije, zou laten vervallen. Voor zover verweerder deze stelling toch heeft willen handhaven, volgt de rechtbank verweerder niet in dit standpunt. De door verweerder overgelegde informatie is niet eenduidig en doet niet af aan hetgeen is overwogen in overweging 8.
11. Zo heeft verweerder onder andere verwezen naar het BHC border monitoring report van 25 april 2021, waarin melding wordt gemaakt van het feit dat “direct and indirect pushbacks reports along the main entry border with Turkey continued in 2020”, maar daarin staat ook vermeld dat “11770 individuals have been pushbacked directly from the country’s territory.”, en de vermelding “along the main entry border with Turkey” komt niet terug in de versie van 21 mei 2021 van dit rapport.
12. Verder is ook de verwijzing van verweerder naar paragraaf 2.7 van het AIDA- rapport van februari 2022 (update 2021), waarin staat vermeld dat terugkerende Dublinclaimanten geen obstakels tegenkomen “in accessing the territory of Bulgaria”, onvoldoende om aan te namen dat Dublin claimanten – in afwijking van het voorgaande - niet met push backs in aanraking kunnen komen. De rechtbank constateert net als deze
rechtbank, zittingsplaats Arnhem in de uitspraak van 2 maart 20237 dat in eerdere AIDA- rapporten stond dat zij geen obstakels tegenkomen “in accessing the asylum procedure in Bulgaria” en dat die formulering wezenlijk verschilt van de huidige formulering. De rechtbank is van oordeel dat hieruit op zijn minst valt af te leiden dat de toegang van terugkerende Dublinclaimanten tot de asielprocedure blijkbaar minder vanzelfsprekend is dan dat deze in het verleden was.
13. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de verwijzing van verweerder naar het feit dat Dublinclaimanten een laissez-passer kunnen tonen niet met pushbacks geconfronteerd zullen worden, het voorgaande niet anders maakt. Deze stelling is niet onderbouwd.
14. Kortom, gezien al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat ook terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije te maken kunnen krijgen met pushbacks . De rechtbank volgt eiser daarom in zijn betoog dat ten aanzien van Bulgarije onder deze omstandigheden niet zonder meer nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije, voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de bespreking van de door eiser op de zitting aangevoerde aanvullende beroepsgronden en de vraag of het aanvoeren van deze aanvullende beroepsgronden ter zitting in strijd is met de goede procesorde.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
16. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 4 mei 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.