ECLI:NL:RBDHA:2023:9113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.13183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 mei 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Volgens deze verordening mag de Staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Spanje gedaan, dat door Spanje is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat Nederland altijd zijn eindbestemming is geweest en dat hij zijn asielaanvraag in Spanje bewust heeft achterwege gelaten vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank overweegt echter dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Spanje niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien het indienen van een aanvraag in een andere lidstaat niet aan eiser is om te bepalen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt vast dat eiser geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is openbaar gemaakt op 9 juni 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.13183
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Spanje volgens verweerder verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiser voert aan dat Nederland altijd zijn eindbestemming is geweest. Vanwege zijn seksuele geaardheid heeft hij gekozen voor Nederland, en heeft hij een asielaanvraag in Spanje bewust achterwege gelaten.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraken van 8 juli 20212 en van 27 januari 20233. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet kan. Uit de enkele stelling van eiser dat hij een asielaanvraag in Spanje bewust achterwege heeft gelaten vanwege zijn geaardheid, blijkt namelijk niet dat Spanje niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet.
7. Verweerder heeft ook in de stelling van eiser dat Nederland altijd zijn eindbestemming is geweest, geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Dat zou namelijk onverenigbaar zijn met het karakter van de Dublinverordening. Het is niet aan eiser om zelf te kiezen in welke lidstaat hij een asielaanvraag wil indienen.
8. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.