ECLI:NL:RBDHA:2023:9106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 28 april 2023 niet in behandeling genomen, omdat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft op 30 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland te maken heeft gehad met discriminatie en dat hij daar een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op dergelijke behandeling. Eiser heeft weliswaar zijn ervaringen in Duitsland uiteengezet, maar de rechtbank concludeert dat hij niet kan bewijzen dat de Duitse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen houden.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er een verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Duitsland voor Jemenieten, wat zou leiden tot indirect refoulement. De rechtbank oordeelt dat eiser ook hierin niet slaagt, omdat hij niet kan aantonen dat er een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestaat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 14 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12986
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Bondsrepubliek Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Bondsrepubliek Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Discriminatie
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten aanzien van Duitsland, omdat sprake is van discriminatie en mensen slecht worden behandeld. Eiser was niet welkom in Duitsland. Tijdens zijn verblijf in Duitsland heeft hij geen hulp ontvangen van het Duitse volk en hij werd genegeerd als hij iets vroeg. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een artikel van Zeit Online van 20 juli 2021 “Rassistischer Angriff: Ermittlungen gegen Polizisten”, een artikel van Zeit Online van 27 augustus 2018 “Rechte jagen Menschen in Chemnitz” en een artikel van het Duitsland Instituut van 2 maart 2023 “Duidelijk meer aanvallen op Duitse asielzoekerscentra”.
6. De rechtbank oordeelt dat eiser met zijn verklaringen over zijn eerdere ervaringen in Duitsland niet aannemelijk gemaakt dat hij daar een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Zo heeft hij volgens zijn verklaringen in Duitsland een verzoek om internationale bescherming kunnen indienen, en heeft hij in Duitsland opvang gehad. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten zich hierbij niet aan de op hen rustende verplichtingen hebben gehouden. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten een nieuw verzoek om internationale bescherming niet zullen behandelen overeenkomstig de (internationale) verplichtingen en waarborgen die daarvoor gelden en dat de asielprocedure in Duitsland niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet.
Daarnaast is het aan eiser om zich bij voorkomende problemen te beklagen bij de (hogere) autoriteiten in Duitsland, dan wel de daartoe geëigende instanties. Gesteld noch gebleken is dat hij van die mogelijkheden gebruik heeft proberen te maken. In zoverre eiser – onder verwijzing naar de door hem overgelegde stukken – betoogt dat de aanvallen op vreemdelingen vanwege rechts-extremistische overtuigingen en vreemdelingenhaat in Duitsland toenemen en klagen bij voorbaat zinloos is, ook bij de politie, volgt de rechtbank hem daarin niet. Uit de door eiser genoemde stukken blijkt niet dat Duitsland zich niet aan de internationale verplichtingen houdt, dan wel dat klagen bij voorkomende problemen bij voorbaat zinloos is. Uit die stukken blijkt juist dat ook wordt opgetreden tegen de incidenten waar de stukken op zien. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
7. Eiser voert verder aan dat er een verschil is in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Duitsland ten aanzien van Jemenieten. In Nederland krijgen alle Jemenieten bescherming en in Duitsland niet. Als eiser wordt teruggestuurd van Duitsland is er daarom sprake van indirect refoulement. Eiser verwijst daartoe naar de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 30 september 2022, waarin wordt geconcludeerd dat de situatie in Jemen blijvend slecht is. Eiser wijst verder op de mailwisseling van VluchtelingenWerk Nederland met de European Legal Network on Asylum coördinator van Duitsland, waaruit blijkt dat in de eerste zeven maanden van 2022 136 Jemenieten een afwijzing kregen. Eiser heeft ook verwezen naar een uitspraak van het Verwaltungsgericht Trier van 15 december 20222, waaruit blijkt dat de Duitse rechter het beleid niet afkeurt.

2.2 K 1546/22.TR.

8. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 20223 is het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo, punt 91 tot en met 93.
Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. In de tweede plaats kan een vreemdeling het ontbreken van bescherming door de rechter in de verantwoordelijke lidstaat aannemelijk maken door algemene informatie over te leggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in de verantwoordelijke lidstaat niet effectief is.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen Nederland en Duitsland sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid ten aanzien van Jemenieten. Uit het door eiser gestelde blijkt slechts dat er in Duitsland ten aanzien van Jemenieten geen algemeen landenbeleid van toepassing is en dat de aanvragen dus op individuele basis beoordeeld worden. Eiser heeft verder enkel cijfers overgelegd waaruit zou moeten blijken dat Jemenieten in Duitsland geen internationale bescherming krijgen. Uit deze cijfers valt echter niet op te maken waarom deze personen geen internationale bescherming hebben gekregen in Duitsland. Dit terwijl de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij de vreemdeling ligt.
Eiser heeft bovendien geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat (ook) de rechter in Duitsland hem niet zal beschermen tegen refoulement. De enkele verwijzing naar de uitspraak van het Verwaltungsgerichtshof Trier, voor zover al rechtens vergelijkbaar, is onvoldoende. Het is aan eiser de gestelde aanknopingspunten te onderbouwen en concretiseren. Eiser heeft niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.

3.ECLI:NL:RVS:2022:1863.

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 juni 2023
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.