ECLI:NL:RBDHA:2023:9075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, die zich in Nederland bevindt, heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 4 juni 2023, hield in dat aan eiser de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 9 juni 2023 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 14 juni 2023 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op 15 juni 2023 heeft gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet heeft betwist. Deze gronden omvatten onder andere dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank concludeert dat de zware gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen feiten heeft aangedragen die deze conclusie ondersteunen. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16552

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 9 juni 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 14 juni 2023 een verweerschrift ingediend. Op 15 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Verweerder heeft de lichte grond 4b laten vallen. Verder merkt verweerder op dat de lichte grond 3f in de maatregel niet is aangekruist, in de maatregel wel is gemotiveerd, maar dat deze grond niet is aangewend om de maatregel van bewaring te onderbouwen.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3b en 3c zijn in ieder geval feitelijk juist. Immers, eiser is niet op voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Daarnaast heeft eiser zich na en gedurende zijn asielprocedures meermaals aan het toezicht onttrokken. Voorts is aan eiser op 3 januari 2019 een terugkeerbesluit opgelegd en op 6 januari 2019 een inreisverbod. Eiser heeft aan de daaruit voortvloeiende plicht om de Europese Unie te verlaten geen gehoor gegeven. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige zware en lichte gronden behoeven dan ook geen bespreking meer omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op
onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is
gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser niet beschikt over een reisdocument om terug te keren naar Marokko en hij zich bovendien in het verleden meermaals heeft onttrokken aan het toezicht. Dat eiser zich niet aan het toezicht zal onttrekken, zoals hij stelt, wordt dan ook niet gevolgd. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleven van omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Voor zover eiser stelt dat hij last heeft van een hoge bloeddruk heeft hij dit niet onderbouwd. Bovendien heeft verweerder terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij.
6. Eiser voert tot slot aan dat het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn ontbreekt. In de eerste vijf maanden van 2023 zijn er slechts veertig Marokkaanse vreemdelingen uitgezet naar Marokko, terwijl meer dan tweehonderd Marokkaanse vreemdelingen in bewaring zijn gesteld. Het enkele feit dat er LP’s [1] worden afgegeven betekent volgen eiser niet dat aan hem een LP zal worden verstrekt.
7. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid wordt uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. [2] Wat eiser heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. Niet is gebleken van concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat aan eiser geen LP zal worden verstrekt.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Laissez-passer.
2.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:129.