ECLI:NL:RBDHA:2023:9074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 9 juni 2023 opgeheven, maar eiser verzocht om schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring was gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op grond van zware gronden was opgelegd, waaronder het ontduiken van de uitzettingsprocedure en het niet voldoen aan eerdere terugkeerbesluiten. Eiser betwistte de gronden van de maatregel en voerde aan dat hij rechtmatig Nederland was binnengekomen. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de bewaring onrechtmatig was geweest.

Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht had op schadevergoeding van €130,- voor de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel, aangezien deze langer dan geoorloofd in een politiecel was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de tenuitvoerlegging betrof, maar ongegrond voor de overige gronden. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16863

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 juni 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 11 juni 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 14 juni 2023 een verweerschrift ingediend. Op 15 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de zware grond 3a. Immers, eiser is vanuit België aan Nederland overgedragen zodat hij op rechtmatige wijze Nederland is binnengekomen. Daarnaast betwist eiser de zware grond 3b. Eiser heeft via Engeland het Schengengebied verlaten, maar hij is door de Engelse autoriteiten teruggestuurd. Er kan dan niet worden gezegd dat eiser zich heeft onttrokken aan het toezicht. Eiser bestrijdt verder de zware grond 3c en stelt dat het terugkeerbesluit niet meer geldig is omdat hij in Engeland is geweest. Reeds daarom is de maatregel van bewaring onrechtmatig. Ook de zware gronden 3d en 3i betwist eiser. Er is geen twijfel dat eiser afkomstig is uit Marokko en hij heeft daarover geen onjuiste informatie verstrekt. Verder werkt eiser voldoende mee aan zijn terugkeer, maar vanwege het ontbreken van documenten kan hij niet zelf terugkeren. Ten slotte betwist eiser de lichte gronden.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tegen eiser bij meeromvattende beschikking van 21 december 2020 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Op 8 juni 2023 is een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd. De beroepsgrond dat eiser het Schengengebied heeft verlaten omdat hij naar Engeland is geweest heeft eiser niet onderbouwd. Niet gebleken is dat eiser daadwerkelijk heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om de Europese Unie te verlaten en dat daarmee het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit is uitgewerkt. Verweerder heeft dan ook terecht de bovengenoemde terugkeerbesluiten aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
6. De rechtbank ziet voorts in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder heeft de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser is reeds in 2015 niet op voorgeschreven wijze Nederland ingereisd. Het enkele feit dat eiser recent vanuit België naar Nederland is overgebracht doet daaraan niet af. Ook de zware grond 3b heeft verweerder terecht tegengeworpen aan eiser. Eiser heeft zich meermaals aan het toezicht onttrokken. Zo heeft eiser zich onder meer in 2020 tijdens zijn asielprocedure aan het toezicht onttrokken door naar Duitsland te vertrekken. Daarnaast is eiser in de periode tussen 2021 en 2022 vijftien keer aangetroffen terwijl hij poogde op illegale wijze uit te reizen naar Engeland. De zware grond 3c heeft verweerder eveneens terecht aan eiser tegengeworpen. Aan eiser is in 2020 een terugkeerbesluit opgelegd en hij heeft daaraan niet kenbaar gevolg gegeven. Zoals vastgesteld heeft eiser niet onderbouwd dat hij de Europese Unie heeft verlaten.
7. Deze zware gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden behoeven dan ook geen bespreking meer omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
8. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Verweerder had eiser ook in een vrijheidsbeperkende locatie kunnen plaatsen. Eiser beroept zich in dat verband op het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepgrond slaag niet. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser in het verleden al eens een meldplicht is opgelegd en dat hij daaraan geen gevolg heeft gegeven. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Voor zover eiser behoefte heeft aan medicatie of medische zorg heeft verweerder terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij.
9. De beroepsgrond dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko ontbreekt slaagt evenmin. In zijn algemeenheid wordt uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. [1] Het is, anders dan eiser stelt, aan hem om aannemelijk te maken dat in zijn geval daarvan niet kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. Niet is gebleken van concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat aan eiser geen LP [2] zal worden verstrekt.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder de bewaring van eiser heeft beëindigd omdat de maatregel langer dan geoorloofd ten uitvoer is gelegd in een politiecel. Verweerder heeft in verband hiermee bij brief van 14 juni 2023 aangeboden aan eiser een schadevergoeding te betalen van €130,-. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard, voor zover het de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel betreft. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser in verband hiermee aanspraak maakt op schadevergoeding tot een bedrag van €130,- en zal verweerder veroordelen tot de betaling van dat bedrag.
Gelet hierop is er tevens aanleiding verweerder, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden vastgesteld op
€ 837,-, uitgaande van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1. Omdat het beroep overigens ongegrond is, is geen grond aanwezig voor een aanvullende schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dit ziet op de tenuitvoerlegging van de maatregel;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van €130,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:129.
2.Laissez-passer.