ECLI:NL:RBDHA:2023:8981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
C/09/632424 / HA RK 22-290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van buitenlandse geboorteakten en verkrijging van de Nederlandse nationaliteit voor minderjarigen

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak waarin verzoeker, geboren op 4 januari 1969 in Somalië, als wettelijk vertegenwoordiger van zijn drie minderjarige kinderen, geboren in het Verenigd Koninkrijk, verzocht om erkenning van hun Britse geboorteakten en de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit voor deze kinderen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en correspondentie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De IND had geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten waren om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, geboren op respectievelijk 1 januari 2009, 2 januari 2011 en 3 januari 2013, recht hebben op de Nederlandse nationaliteit op basis van de erkenning door verzoeker, die sinds 1997 de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de kinderen door verzoeker, die gehuwd is met de moeder van de kinderen, voldoet aan de vereisten van het Nederlands recht. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de geboorteakten van de kinderen moeten worden ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage. De beschikking is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 22-290
Zaaknummer: C/09/632424
Datum beschikking: 22 juni 2023

Beschikking op het op 18 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk ( [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk ( [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk ( [minderjarige 3] );
wonende te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. M. den Besten te Amsterdam.
Als belanghebbende worden aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te [plaats],
vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger IND].
Met betrekking tot de inschrijving van de geboorteakten:

DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN DE GEMEENTE 'SGRAVENHAGE,

zetelend te 's-Gravenhage,
de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 20 september 2022 van de IND;
- de brief van 4 oktober 2022, met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 26 januari 2023 van de IND;
- de brief van 28 februari 2023, met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 31 maart 2023 van verzoeker, met als bijlage een verklaring van de
moeder van de kinderen dat zij instemt met toewijzing van het verzoek en geen
gebruik wenst te maken van haar recht door de rechter te worden gehoord;
- de conclusie van de officier van justitie van 31 maart 2023;
- de brief van 23 mei 2023 van de ambtenaar.
Op 25 mei 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van verzoeker en [vertegenwoordiger IND] namens de IND. De advocaat van verzoeker deelde op de zitting mee dat verzoeker door omstandigheden niet in staat was naar Nederland af te reizen.
De ambtenaar heeft de rechtbank schriftelijk meegedeeld niet op zitting te zullen verschijnen.
De officier van justitie heeft schriftelijk meegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum 4] 1969 te [plaats] , Somalië.
  • Op [huwelijksdatum 1] 1998 is verzoeker te [plaats] , Somalië, gehuwd met [echtgenote 1] .
  • Verzoeker is in december 1991 Nederland ingereisd.
  • Op [datum] 1992 is verzoeker voor het eerst ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).
  • In [datum] 1996 is aan verzoeker een verblijfsvergunning zonder beperking verleend.
  • Bij Koninklijk Besluit van [datum] 1997 is aan verzoeker het Nederlanderschap verleend.
  • Op [datum] 2003 is verzoeker uitgeschreven uit de BRP wegens vertrek naar Groot-Brittannië, op [datum] 2006 is verzoeker weer ingeschreven in de Nederlandse BRP, op [datum] 2007 is verzoeker uitgeschreven uit de BRP, op [datum] 2020 is verzoeker weer ingeschreven in de BRP en op [datum] 2022 is verzoeker voor het laatst uitgeschreven uit de BRP.
  • Verzoeker is op [huwelijksdatum 2] 2008 volgens islamitisch/sharia recht gehuwd met [echtgenote 2] , geboren op [geboortedatum 5] 1975 te [plaats] , Somalië ( [echtgenote 2] ).
  • Op [geboortedatum 1] 2009 werd [minderjarige 1] geboren, op [geboortedatum 2] 2011 werd [minderjarige 2] geboren en op [geboortedatum 3] 2013 werd [minderjarige 3] geboren. Alle kinderen zijn in [plaats UK] , Groot-Brittannië geboren.
  • [echtgenote 2] is de moeder van de kinderen en verzoeker staat op de geboorteakten van de kinderen geregistreerd als vader. Verzoeker heeft aangifte gedaan van de geboorte van de kinderen.
  • Op [datum] 2017 heeft verzoeker bij de Nederlandse ambassade in [plaats UK] aanvragen voor Nederlandse paspoorten ingediend voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze paspoortaanvragen bij beschikking van 29 januari 2018 niet in behandeling genomen omdat – kort gezegd – er naar Nederlands recht geen familierechtelijke betrekkingen tussen verzoeker en de kinderen zouden zijn ontstaan. Tegen deze beschikking is geen bezwaar ingesteld.
  • Op [datum] 2019 hebben verzoeker en [echtgenote 2] ten behoeve van [minderjarige 1] bij de Nederlandse ambassade te [plaats UK] een nieuwe aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend. Bij beschikking van 12 september 2019 is besloten deze aanvraag niet in behandeling te nemen. Op 24 oktober 2019 is tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Op 16 september 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard omdat – kort gezegd – de in het Verenigd Koninkrijk gedane erkenning na [datum] 2014 wel kan worden erkend, maar [minderjarige 1] daaraan niet het Nederlanderschap kan ontlenen. Er is geen beroep ingesteld tegen deze beschikking.
  • Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2021 is tussen verzoeker en [echtgenote 1] de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op [datum] 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt ertoe:
  • voor recht te verklaren dat er sprake is van in het buitenland gedane erkenningen die voor erkenning in Nederland in aanmerking komen;
  • vast te stellen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en zijn minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
  • vast te stellen dat de band tussen verzoeker en [echtgenote 2] in voldoende mate gelijk is te stellen met een huwelijk;
  • op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) voor recht te verklaren dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit;
  • voor recht te verklaren dat de Britse geboorteakten van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt en naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
  • de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de geboorteakten van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in te schrijven in het register van geboorten van de gemeente ’sGravenhage met vermelding van hun namen als:
o [minderjarige 1] ;
o [minderjarige 2] ;
o [minderjarige 3] .
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft en gelet op de overige omstandigheden die blijken uit het dossier, acht de rechtbank voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer aanwezig om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Op de verzoeken is Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijk
Inschrijving van een buiten Nederland opgemaakte geboorteakte in een Nederlands register van de burgerlijke stand is mogelijk indien de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en een persoon betreft die op het ogenblik van het verzoek Nederlander is of enige tijd Nederlander dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest, die rechtmatig verblijft in Nederland of aan wiens akte een latere vermelding moet worden toegevoegd.
De rechtbank zal beoordelen of de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Daarbij is van belang of zij in familierechtelijke betrekking staan tot verzoeker.
De kinderen zijn geboren in Groot-Brittannië. Artikel 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een buitenslands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege in Nederland wordt erkend, tenzij sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 10:100 BW.
Door verzoeker zijn overgelegd de gelegaliseerde Britse geboorteakten van de kinderen, waarop verzoeker als vader staat vermeld. Deze akten zijn door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakt. De familierechtelijke betrekking die in deze akte is neergelegd komt naar het oordeel van de rechtbank voor erkenning in aanmerking, tenzij zich een van de weigeringsgronden voordoet. Daarbij komt het aan op de vraag of de erkenning van die familierechtelijke betrekking onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank is van oordeel dat van strijd met de openbare orde in dit geval geen sprake is. Vaststaat dat de kinderen zijn geboren uit de relatie tussen verzoeker en de moeder van de kinderen, terwijl eveneens vaststaat dat verzoeker op dat moment nog gehuwd was met een andere vrouw. Tot [datum] 2014 kon erkenning van de kinderen door verzoeker niet van rechtswege worden erkend wegens strijd met de openbare orde, omdat verzoeker gehuwd was met een ander dan de moeder van de kinderen en omdat onder het vóór [datum] 2014 geldende recht een erkenning gedaan door verzoeker slechts kon worden erkend indien vastgesteld zou worden dat er ten tijde van de erkenning sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de kinderen dan wel dat tussen de man en de moeder van de kinderen sprake was van een band die op één lijn te stellen is met het huwelijk. Per [datum] 2014 is echter artikel 1:204 lid 1 sub e BW komen te vervallen, waardoor de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10:101 lid 2 sub a BW zich niet meer kan voordoen voor wat betreft de omstandigheid dat verzoeker ten tijde van de erkenning van de kinderen met een andere vrouw gehuwd was dan de moeder van de kinderen. In zoverre kan de erkenning door verzoeker van de minderjarige worden erkend.
Voorts dient beoordeeld te worden of, op grond van artikel 10:95 lid 3 BW, naar Brits recht is voldaan aan de vereisten die aan de toestemming van de moeder voor de erkenning worden gesteld. Hoewel de rechtbank niet is gebleken dat naar Brits recht de moeder expliciet toestemming moet geven, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken voldoende dat de moeder heeft ingestemd met de erkenning door verzoeker van de kinderen.
Van een schijnhandeling is voorts niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de Britse erkenning door verzoeker van de kinderen op grond van artikel 10:101 BW kan worden erkend zodat zijn verzoek op dit punt zal worden toegewezen.
Op grond van artikel 4 RWN verkrijgt een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend van rechtswege het Nederlanderschap ongeacht of er sprake is van een erkenning die in Nederland is gedaan dan wel van een in het buitenland gedane erkenning die voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. De verkrijging van het Nederlanderschap op grond van artikel 4 RWN vindt plaats op het tijdstip van de erkenning. Uit artikel 2 lid 1 RWN volgt dat de verkrijging van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht heeft. De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 21 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2377) overwogen dat een en ander betekent dat de gevolgen van een erkenning voor de verkrijging van het Nederlanderschap moeten worden beoordeeld naar het tijdstip waarop die erkenning plaatsvindt en met inachtneming van de op dat moment in Nederland geldende wetgeving.
Het voorgaande brengt mee dat de erkenning van de kinderen door verzoeker bij de aangifte van hun geboorte er alleen dan toe heeft geleid dat de kinderen het Nederlanderschap hebben verkregen indien aannemelijk is dat op dat tijdstip tussen verzoeker en de kinderen een nauwe persoonlijke betrekking bestond dan wel dat tussen verzoeker en de moeder sprake is van een band die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen, zoals ook door de IND is betoogd. Ten tijde van de erkenning gold immers nog het bepaalde in artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder e (oud) BW.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de stukken en dat wat op zitting naar voren is gekomen tussen verzoeker en de kinderen ten tijde van de erkenning sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verzoeker sinds [huwelijksdatum 2] 2008 naar islamitisch recht gehuwd is met de moeder van de kinderen, hij aangifte heeft gedaan van de geboorte van de kinderen, hij met de moeder en de kinderen altijd in gezinsverband heeft samengeleefd en dat nog steeds doet en betrokken is bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. Voor zover een nauwe persoonlijke betrekking tussen verzoeker en de kinderen onvoldoende zou zijn aangetoond, is de rechtbank van oordeel dat er ook sprake is van een band, die in voldoende mate op één lijn is te stellen met een huwelijk tussen verzoeker en de moeder van de kinderen, nu hij op [huwelijksdatum 2] 2008 een islamitisch huwelijk is aangegaan met de moeder van de kinderen en zij sindsdien samenleven.
Het voorgaande betekent dat de kinderen vanaf de datum van hun respectievelijke erkenning door verzoeker in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
Nu de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek tot inschrijving van de geboorteakten van de kinderen in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. De ambtenaar heeft schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen inschrijving van de geboorteakten van de kinderen in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal deze inschrijving gelasten.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat de erkenningen door [verzoeker] , geboren op
[geboortedatum 4] 1969 te [plaats] , Somalië van achtereenvolgens:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk;
op grond van artikel 10:101 BW dienen te worden erkend;
*
verklaart voor recht dat de geboorteakte van [minderjarige 1] , met de daarin vervatte erkenning ( [kenmerk] ) opgemaakt op [datum] 2009 door de [register UK] , van welke akte een kopie aan deze beschikking is gehecht, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar haar aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
*
verklaart voor recht dat de geboorteakte van [minderjarige 2] , met de daarin vervatte erkenning ( [kenmerk] ) opgemaakt op [datum] 2011 door de [register UK] , van welke akte een kopie aan deze beschikking is gehecht, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar haar aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
*
verklaart voor recht dat de geboorteakte van [minderjarige 3] , met de daarin vervatte erkenning ( [kenmerk] ) opgemaakt op [datum] 2013 door de [register UK] , van welke akte een kopie aan deze beschikking is gehecht, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar haar aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
*
gelast de inschrijving van die geboorteakten, met de daarin vervatte erkenningen, in het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
*
stelt vast dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen verzoeker en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
*
stelt vast dat er tussen verzoeker en [echtgenote 2] , geboren op [geboortedatum 5] 1975 te [plaats] , Somalië sprake is van een band die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen;
*
stelt vast dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk sinds [datum] 2009 de Nederlandse nationaliteit bezit;
*
stelt vast dat [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk sinds [datum] 2011 de Nederlandse nationaliteit bezit;
*
stelt vast dat [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 te [plaats UK] , Verenigd Koninkrijk sinds [datum] 2013 de Nederlandse nationaliteit bezit;
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, A.C. Olland en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2023.