ECLI:NL:RBDHA:2023:8948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring vervolgberoep Marokko en voortvarendheid van de uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 28 januari 2023 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser. De rechtbank heeft geconstateerd dat er een reëel zicht op uitzetting bestaat, mede op basis van recente cijfers over uitzettingen naar Marokko. De eiser heeft niet actief meegewerkt aan zijn terugkeer, wat door de rechtbank als een belangrijke factor werd gezien in de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verweerder afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten voor de afgifte van de benodigde documenten en dat de eiser niet aan zijn meewerkplicht voldoet. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 1 mei 2023 (in de zaak NL23.12065) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 26 april 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser betoogt dat hij al geruime tijd, sinds 28 januari 2023, in vreemdelingenbewaring zit. Verweerder voert vertrekgesprekken en rappelleert op de laissez-passer (lp)-aanvraag, maar niet valt in te zien dat eiser binnenkort zal worden uitgezet naar Marokko. Eiser vraagt zich af wanneer verweerder gaat verzoeken om een presentatie. Daarnaast vraagt eiser zich af of het gerechtvaardigd is dat verweerder om voorrang vraagt bij de Marokkaanse autoriteiten indien iemand aangeeft vrijwillig te willen terugkeren.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 26 april 2023 en op 24 mei 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verder heeft verweerder sinds het sluiten van het onderzoek, op 26 april 2023, op 17 mei 2023 en op 8 juni 2023 schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvraag. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
5. Ten aanzien van het zicht op uitzetting heeft verweerder ter zitting toegelicht dat er in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 210 lp-aanvragen zijn ingediend, er 100 nationaliteitsvaststellingen hebben plaatsgevonden, er 35 lp’s zijn verkregen, 40 vreemdelingen middels gedwongen vertrek naar Marokko zijn uitgezet (waarvan 29 vreemdelingen met een lp) en 50 vreemdelingen zelfstandig zijn vertrokken naar Marokko. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de lp-aanvraag al enige tijd (vanaf oktober 2022) in behandeling is, gelet op de door verweerder verstrekte gegevens niet is gebleken dat er door de autoriteiten van Marokko in het algemeen of voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven. Nu verweerder voor een presentatie bovendien afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten, en in dat verband met regelmaat wordt gerappelleerd, kan de omstandigheid dat er nog geen presentatie heeft plaatsgevonden niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor verweerder om voorrang te vragen voor een presentatie. De rechtbank acht het feit dat de lp-aanvraag van langere tijd geleden is ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder met meer dan de gebruikelijke voortvarendheid aan de uitzetting zou moeten werken. Daarbij is van belang dat eiser niet beschikt over documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en ook geen inspanningen heeft verricht om die documentatie te verkrijgen. Eiser werkt niet actief en volledig mee aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2672). Verder heeft verweerder eiser er op gewezen dat door het schrijven van een vrijwilligersbrief hij wellicht het proces voor afgifte van een lp kan versnellen. Verweerder is vrij om het vertrekproces in te regelen en is daarbij, zoals gezegd, voor afgifte van een lp en van een presentatie afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten. Niet is evenwel uit te sluiten dat een lp (eerder) wordt afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten als eiser wel actief en volledig meewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
6. De rechtbank ziet, gelet op het arrest van het HvJEU van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.