ECLI:NL:RBDHA:2023:8903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan taxichauffeur na ongeval met elektrische rolstoel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder) en een besloten vennootschap (eiseres) naar aanleiding van een ongeval waarbij een taxichauffeur gewond raakte door een passagier in een elektrische rolstoel. De minister had aan de eiseres een bestuurlijke boete van € 9.000,- opgelegd wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende inspanningen had geleverd om de risico's van de werkzaamheden van de chauffeur te inventariseren en een veilige werkwijze te ontwikkelen. De rechtbank stelde vast dat de eiseres geen adequate instructies had gegeven aan de chauffeur over hoe om te gaan met de elektrische rolstoel van de passagier, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete terecht was en dat er geen reden was om deze te matigen. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6637 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. R. van Viersen),
en

de minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2022 (het boetebesluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd.
Bij 7 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023.
Namens eiseres is verschenen [naam 1], bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over
1. In het boeterapport van 12 januari 2021 is vermeld dat een werknemer van eiseres, taxichauffeur [naam 3] (de chauffeur), op 27 november 2020 heeft gemeld dat hem een ongeval is overkomen op 6 maart 2020. In de taxi moest een passagier in een elektrische rolstoel naar zijn gebruikelijke plek in de laadruimte worden begeleid. De passagier bediende zijn rolstoel zelf, omdat het, als gevolg van het gewicht van de rolstoel (circa 150 kilo) en zijn eigen gewicht (circa 100 kilo), niet mogelijk was om de rolstoel handmatig te laten begeleiden door de chauffeur. Het was de chauffeur bekend dat de passagier zijn rolstoel niet altijd onder controle hield en onverwachte bewegingen kon maken. De chauffeur wilde de volgende passagier van buiten ophalen en zei tegen de rolstoelpassagier dat zijn rolstoel niet op de juiste plek stond om de deze te kunnen vastmaken, de rolstoel stond te ver naar voren. De rolstoelpassagier bracht zijn rolstoel in beweging en hield deze niet onder controle. De chauffeur is met zijn linker onderbeen en -enkel bekneld geraakt tussen de rolstoel en een zitplaats en daarbij heeft een metalen onderdeel van de rolstoel een open wond doen ontstaan bij zijn linker enkel. Per 13 maart 2020 is sprake van ziekteverzuim en vanaf 16 maart 2020 heeft een ziekenhuisopname plaatsgevonden vanwege septische shock en (gevolgen van een besmetting met) een vleesetende bacterie.
Verweerder heeft na het arbeidsongeval van de chauffeur aan eiseres een boete van
€ 9.000,- opgelegd.
Wat vinden partijen?
2. Verweerder is het eens met eiseres dat het risico voor een chauffeur om getroffen te worden door een door een passagier bestuurde elektrische rolstoel niet geheel is te voorkomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het er om gaat welke inspanningen eiseres heeft gedaan om het gevaar zoveel mogelijk te voorkomen en indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Het gaat er met name om of eiseres ten tijde van belang een veilige werkwijze had ontwikkeld en de chauffeur had geïnstrueerd over de toepassing van die werkwijze. Daarvan is geen sprake. Er is sprake van een overtreding van artikel 3.17, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Niet is gebleken dat de overtreding eiseres niet aan te rekenen is. Verweerder acht zich bevoegd om eiseres een boete op te leggen.
3. De rechtbank heeft [naam 1] in het bijzijn van zijn gemachtigde ter zitting de cautie gegeven. [1] Eiseres heeft aangevoerd dat zij er alles aan heeft gedaan om het ongeval te voorkomen en in te perken. Er is geen sprake van een overtreding van artikel 3.17. van het Arbobesluit en de overtreding kan haar niet worden verweten. Zij stelt dat de chauffeur zich willens en wetens niet aan de voorgeschreven protocollen heeft gehouden.
Wat zijn de regels?
4. De relevante bepalingen zijn artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 3.17 en artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit, de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving en de daarbij behorende Bijlage.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat hetgeen is voorgevallen bij het ongeval niet in geschil is. In deze zaak dient te worden beoordeeld of sprake is van een overtreding in de zin van artikel 3.17 van het Arbobesluit, met name of eiseres ten tijde van belang de risico’s van de werkzaamheden die de chauffeur moest uitvoeren voldoende had geïnventariseerd, of eiseres een veilige werkwijze had ontwikkeld en de chauffeur ten tijde van het ongeval had geïnstrueerd over de toepassing van die werkwijze.
5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres de specifieke risico’s van de werkzaamheden van de chauffeur waarbij het ongeval zich heeft voorgedaan niet heeft geïnventariseerd. De vaststelling in het boeterapport dat in een Risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) van eiseres van 2018 geen risico’s en/of beheersmaatregelen in relatie tot het ongeval waren opgenomen, is door eiseres niet betwist.
5.2.
Volgens eiseres heeft zij een veilige werkwijze ontwikkeld met het creëren van een eigen handboek en het delen van de Code Veilig Vervoer Rolstoel (de Code VVR). Zij wijst er op dat aan haar het TX-keurmerk is verleend.
De rechtbank volgt verweerder in diens uitgebreid gemotiveerde standpunt ter zake. Eiseres hanteerde ten tijde van het arbeidsongeval niet de geldende Code VVR van branchevereniging Sociaal Fonds Mobiliteit (SFM), maar een andere Code VVR en heeft daarvan bovendien een versie overgelegd uit 2022, derhalve van na het ongeval.
In het (personeels)handboek noch in de (geldende) Code VVR is een protocol opgenomen hoe een begeleider zoals een zorgtaxichauffeur moet handelen als elektrische rolstoel het voertuig ingereden en geplaatst moet worden. De enkele vermelding in het handboek dat elektrische rolstoelen bij het naar binnen rijden moeten worden begeleid is niet voldoende, nu dit door eiseres niet nader is uitgewerkt met het oog op het voorkomen van een ongeval zoals dat zich hier heeft voorgedaan. Een onderscheid tussen handbediende- en elektrische rolstoelen wordt niet gemaakt. Niet is vermeld hoe een elektrische rolstoel, die volledig wordt bestuurd door de passagier en waar de chauffeur geen controle op heeft, op een voor de chauffeur veilige wijze kan worden begeleid naar het punt waar het moet worden vastgezet en hoe te handelen als blijkt dat de passagier de elektrische rolstoel niet op de juiste plek heeft gezet. Evenmin is vermeld hoe de chauffeur zou kunnen handelen als de passagier oncontroleerbare bewegingen maakt met een elektrische rolstoel, voordat die rolstoel kan worden vastgezet en uitgezet. De Instructiekaart van het SFM biedt geen aanwijzingen op dit punt. Verweerder wordt voorts gevolgd in zijn standpunt dat het Reglement TX Keur evenmin aanknopingspunten biedt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet concreet heeft gemaakt dat zij een veilige werkwijze heeft ontwikkeld om een ongeval als het onderhavige te voorkomen. De niet onderbouwde verwijzing van eiseres naar kennis die een chauffeur bij eerdere opleidingen zou moeten hebben opgedaan kan hier niet aan afdoen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres artikel 3.17 van het Arbobesluit heeft overtreden. Verweerder was dan ook bevoegd om een boete op te leggen.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter bevat artikel 3.17 van het Arbobesluit geen opzet of schuld als bestanddeel van de overtreding. [2] In beginsel mag, als niet aan de materiële voorschriften van die bepaling is voldaan, van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. [3]
In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. [4] Dit hangt samen met de vraag of eiseres aan de vier matigingsgronden van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel heeft voldaan, die elk kunnen leiden tot matiging van de boete met 25%.
De rechtbank overweegt dat er geen risico-inventarisatie is gemaakt en dat er geen veilige werkwijze is ontwikkeld (zie 5.2.), zodat niet is voldaan aan artikel 1, elfde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel.
Als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze en als daarop adequaat toezicht is gehouden, dan bestaat ook reden om de boete te matigen. Omdat er geen sprake is van een ontwikkelde veilige werkwijze, kan ook niet gezegd worden dat daarvoor de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd of dat adequaat toezicht op de toepassing van de veilige werkwijze is gehouden. Daarmee is niet voldaan aan artikel 1, elfde lid, aanhef en onder b en d, van de Beleidsregel. [5]
Nu er geen veilige werkwijze was ontwikkeld, is het niet aannemelijk dat de chauffeur op dit punt is geïnstrueerd. Verweerder heeft de wel gegeven instructies, met het oog op het beperken van het gevaar dat de chauffeur liep om bij zijn werkzaamheden door een uitwendige kracht van een rijdende elektrische rolstoel te worden getroffen, niet adequaat hoeven achten. Aan artikel 1, elfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel is niet voldaan. Er bestaat geen reden om de boete te matigen.
5.4.
Inspanningen die zijn verricht na de overtreding, ter voorkoming van verdere overtredingen, kunnen van betekenis zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete evenredig is. [6] Eiseres heeft verklaard dat het inwerkprogramma per half december 2020 wordt aangescherpt met betrekking tot het rolstoelvervoer. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat die werkinstructie niet adequaat is te achten, omdat daarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen handbediende- en elektrische rolstoelen. Voor het oordeel dat verweerder de boete had moeten matigen op grond van artikel 4:84 van de Awb bestaat geen aanleiding.
6. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Artikel 8:28a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0645) r.o. 4.1.
3.Uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:407) r.o. 6.1.
4.Uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:369) r.o. 8.2.
5.Zie voetnoot 3, r.o. 6.3.
6.Zie voetnoot 4, r.o. 8.3.