In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te voorkomen dat hij zou worden overgedragen aan Bulgarije totdat er op zijn beroep was beslist.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat het beroep van de verzoeker niet binnen de termijn voor overdracht aan Bulgarije kon worden afgehandeld. De rechter weegt het belang van de verzoeker om de uitspraak op zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om de verzoeker eerder over te dragen. De voorzieningenrechter besloot daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat er op zijn beroep is beslist.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 837 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.