ECLI:NL:RBDHA:2023:8872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting en voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 10 maart 2023 en is eerder getoetst op 3 april 2023. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 9 juni 2023 en heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat, omdat er geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De staatssecretaris heeft voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting, ondanks dat eiser heeft geweigerd om in gesprek te gaan. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende stappen heeft ondernomen en dat er geen reden is om aan te nemen dat de uitzetting niet kan plaatsvinden.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en blijft in stand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 10 maart 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst bij uitspraak van 3 april 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 9 juni 2023 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
4.1.
Uit de uitspraak van 3 april 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 28 maart 2023) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser voert aan dat onvoldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Ondanks de drie schriftelijke rappellen en de twee (pogingen tot) vertrekgesprekken is er geen enkele reactie van de Marokkaanse autoriteiten ontvangen. Ook is geen presentatie gepland. Om het reële zicht op uitzetting naar Marokko te kunnen beoordelen, moet de staatssecretaris opheldering verschaffen over waar en wanneer eiser zal worden gepresenteerd met het oog op het verkrijgen van een laissez-passer. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris niet heeft laten weten hoeveel laissez-passers er in 2023 zijn verstrekt en tot hoeveel uitzettingen dit heeft geleid.
5.1.
In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [3] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. Dat de staatssecretaris niet uit eigen beweging heeft laten weten hoeveel laissez-passers er in 2023 zijn verstrekt en tot hoeveel uitzettingen dat heeft geleid, is daarvoor onvoldoende. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd en nog niet is meegedeeld wanneer eiser zal worden gepresenteerd, is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het individuele geval van eiser ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. Daarom is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat voor eiser geen laissez-passer wordt verstrekt als hij aan het verkrijgen daarvan zijn volledige medewerking verleent. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Er hebben namelijk slechts vijf activiteiten plaatsgevonden in twee maanden tijd en niet kan worden beoordeeld of de uitzetting van eiser daardoor dichterbij is gekomen. Er is ook nog geen presentatie gepland.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 2 juni 2023 volgt dat de staatssecretaris na 28 maart 2023 op 6 en 26 april 2023 en op 17 mei 2023 schriftelijk heeft gerappelleerd en dat op 31 maart 2023, 25 april 2023 en op 9 mei 2023 geprobeerd is een vertrekgesprek met eiser te houden. Eiser heeft telkens geweigerd om in gesprek te gaan. Dit is voldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Dat eiser in het laatste vertrekgesprek heeft laten weten dat hij weigert in gesprek te gaan, omdat hij bang is dat de consul ineens voor hem staat, doet daar niet aan af. Hetzelfde geldt voor het nog niet gepland staan van een presentatie, mede gelet op het feit dat de staatssecretaris daarvoor ook afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1873, zaaknummer NL23.8067 (niet gepubliceerd).
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.