ECLI:NL:RBDHA:2023:8849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
09-199553-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een gymleraar wegens ontucht met een minderjarige leerling

De rechtbank Den Haag heeft op 21 juni 2023 een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand wegens ontucht met een minderjarige leerling. De man, die als gymleraar werkte, heeft in de zomer van 2018 seksuele handelingen verricht met een 17-jarige leerlinge in zijn busje. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gezagsrelatie tussen de leraar en de leerling, wat de situatie ernstig maakte. Ondanks het feit dat de verdachte berouw toonde en professionele hulp zocht, werd hij toch veroordeeld. De rechtbank legde geen beroepsverbod op, omdat het recidiverisico als laag werd ingeschat. De verdachte had eerder geen strafblad en had in de jaren na het feit geen nieuwe delicten gepleegd. De rechtbank hield rekening met de impact van het delict op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De benadeelde partij, de leerlinge, vorderde een schadevergoeding van € 1.250,- voor immateriële schade, welke door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de gezagsverhouding tussen de verdachte en het slachtoffer niet abrupt eindigde op de laatste schooldag, en dat de seksuele handelingen plaatsvonden in een context van afhankelijkheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/199553-21
Datum uitspraak: 21 juni 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. de Vries naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij - als docent en/of leerlingbegeleider en/of vertrouwenspersoon, werkzaam op [school] te [plaats] - op of omstreeks 6 juli 2018 te Hoogmade en/of te Woubrugge, gemeente Kaag en Braassem, althans in Nederland ontucht heeft gepleegd
met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige leerlinge [slachtoffer] , [geboortedatum] , immers heeft hij, verdachte, (in een auto)
- [slachtoffer] ge(tong)zoend en/of
- [slachtoffer] aan de/het be(e)n(en) en/of de borst(en), althans het lichaam, aangeraakt/betast en/of
- [slachtoffer] aan de vagina en/of tussen de schaamlippen aangeraakt/betast en/of
- zich door [slachtoffer] laten aftrekken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 205).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 juni 2023, voor zover inhoudende:
Ik werkte op [school] als gymdocent. [slachtoffer] was daar leerling. Wat [slachtoffer] in de aangifte beschrijft klopt. De seksuele handelingen hebben exact plaats gevonden zoals zij in de tenlastelegging staan beschreven. Ik heb er veel spijt van, eigenlijk al op het moment zelf.
U vraagt mij naar de laatste schooldag – 6 juli 2018 – en wat er toen gebeurde. De dingen die [slachtoffer] zegt, zijn gebeurd. Naar haar huis gereden, parkeerplek gezocht, naar achterbank geplaatst en daar zijn de handelingen zoals omschreven gebeurd.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 4 januari 2021, voor zover inhoudende (p. 45-55):
Op maandag 4 januari 2021 hoorden wij [slachtoffer] , [geboortedatum] . Zij deed
aangifte en verklaarde het volgende.
Op de middelbare school zat ik een beetje in de knoop met mezelf. Mijn vader werd ziek en
mijn eigen gevoel zat niet lekker. Dat moest eruit. Op een gegeven moment werd [verdachte]
mijn coach van de junior mentorraad. Toen hadden we afgesproken te praten. Ik wilde
excuses aanbieden omdat ik niet op een afspraak was geweest. [verdachte] vroeg heel goed
door en hij voelde goed aan dat het niet goed met mij ging. Hij wist ook dat ik
auto-mutileerde. In eerste instantie was het een gezellig gesprek. Maar op een gegeven
moment vroeg hij ook of ik een relatie had. Vanuit daar begon hij meer vragen te stellen wat
ik al met jongens had gedaan en of ik relaties had gehad met mannen en vrouwen. Op een
gegeven moment waren we heel veel met elkaar aan het appen. Sinds april 2018 echt
dagelijks. Hij vertelde ook wanneer hij ging douchen of in bad zat. Als hij dit stuurde
kwam het er al snel op dat hij iets met mij zou willen doen. Het ging wel verder in een
soort sexting. Ik had de laatste dag op school om mijn boeken in te leveren. Hij vroeg of
hij me thuis kon brengen. Hij stelde mij gerust en hij legde een hand op mijn been. Omdat ik
het niet zo goed begreep, zei hij dat wij nog wel even naar een parkeerplaats in Hoogmade
konden rijden. We zaten daar en hij begon mij eerst te strelen over mijn been. Toen hebben
we twee keer gezoend. Hij ging verder met mijn lichaam aanraken. Hij begon bij mijn been
en hij ging omhoog en omhoog. Toen ging hij eerst nog met zijn hand over mijn ondergoed
heen en daarna met zijn hand in mijn onderbroek. Eerst begon hij te strelen over mijn
clitoris en later in mij. En daar bleef hij mee doorgaan. Toen vroeg hij of ik het ook bij hem
wilde doen. Ik had niet het gevoel dat ik “nee” kon zeggen. Toen heb ik "ja" gezegd dat ik
het wel wilde proberen. Ik zei hem dat ik niet zo goed wist wat ik moest doen. Toen deed hij
zijn broek en onderbroek uit en toen heb ik hem afgetrokken.
(…)
V: Op welke school zat jij en welke school was hij sportdocent?
A: Dat was bij [school] in [plaats] .
3.4.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat alle seksuele handelingen die [slachtoffer] in de aangifte heeft beschreven en die in de tenlastelegging zijn verwoord, exact zo gebeurd zijn. De raadsman heeft echter vrijspraak bepleit, omdat aangeefster niet aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet de gymleraar van het slachtoffer was en zij dus niet aan zijn zorg of opleiding was toevertrouwd. In ieder geval was dit niet het geval op 6 juli 2018, de dag van de seksuele handelingen, omdat het schooljaar toen was geëindigd. Zij had haar examen al gehaald en haar schoolboeken die dag net ingeleverd. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient extensief te worden uitgelegd. De strekking van het artikel is minderjarigen te beschermen tegen ontuchtige initiatieven van hen die misbruik maken van een uit een feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht. De verdachte stond uit hoofde van zijn functie als gymleraar net als andere leraren met álle leerlingen van de school in een gezagsrelatie. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt elke docent, direct dan wel indirect, immers over mogelijkheden om leerlingen op diezelfde school te beïnvloeden. Een docent heeft uit hoofde van zijn functie een bepaald overwicht op alle leerlingen. Er is aldus sprake van een gezagsverhouding.
Dat de verdachte niet de gymleraar van [slachtoffer] was, doet daar niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] als leerling van de school was toevertrouwd aan de opleiding van de verdachte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat deze gezagsverhouding niet abrupt is geëindigd op het moment dat [slachtoffer] haar examen had gehaald en haar boeken had ingeleverd. De seksuele handelingen vonden plaats op de laatste schooldag. De verdachte en [slachtoffer] waren al enkele maanden in gesprek, terwijl [slachtoffer] middenin haar examenperiode zat. De verdachte heeft in die periode veel contact met haar gehad via WhatsApp en dat is, met name vanuit zijn initiatief, steeds meer seksueel getint geworden. Dit vindt allemaal plaats terwijl sprake is van een gezagsverhouding tussen de twee waarbij de verdachte als leraar een overwicht had op [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank eindigt dit overwicht niet plotseling op het moment van het inleveren van de boeken. De verhouding tussen de twee en de seksuele sfeer die is ontstaan, is onder invloed en ten tijde van deze gezagsverhouding tot stand gekomen. De seksuele handelingen hebben ook plaatsgevonden op een dag dat [slachtoffer] gewoon naar school moest om haar boeken in te leveren, op het moment dat de verdachte haar, op zijn initiatief, thuis zou brengen van school. De rechtbank is dus van oordeel dat de gezagsverhouding nog bestond op het moment dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden – bovendien tijdens en niet na de laatste schooldag - en in die zin nog aanwezig was.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij - als docent, werkzaam op [school] te [plaats] - op 6 juli 2018 te Hoogmade ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige leerlinge [slachtoffer] , [geboortedatum] , immers heeft hij, verdachte, in een auto
- [slachtoffer] getongzoend en
- [slachtoffer] aan de benen en de borsten, aangeraakt/betast en
- [slachtoffer] aan de vagina en tussen de schaamlippen aangeraakt/betast en
- zich door [slachtoffer] laten aftrekken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en het toestemming verlenen aan de reclassering om toezicht te houden op de voortgang van zijn behandelingen en het toestemming verlenen tot het raadplegen van referenten De officier van justitie heeft gevorderd dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Daarnaast heeft de officier gevorderd aan de verdachte een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen nader standpunt ingenomen met betrekking tot een op te leggen straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Het bewezenverklaarde feit maakt een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van een minderjarige. Tussen een leraar en een leerling spelen zekere machtsverhoudingen waardoor de minderjarige niet in staat kan worden geacht een grens te trekken, en hiervan heeft de verdachte gebruik gemaakt. Dit heeft [slachtoffer] psychisch zwaar getroffen. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat dit voor haar extra zwaar is, omdat de seksuele handelingen in een periode zijn gebeurd waarin zij het moeilijk had, juist behoefte had aan mensen die ze kon vertrouwen en om hulp vroeg. Dergelijke feiten hinderen bovendien de seksuele ontwikkeling van slachtoffers, en het vertrouwen in toekomstige relaties zoals [slachtoffer] in haar geval heeft verklaard. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan. De verdachte heeft meermaals verklaard dat het naar zijn inzicht met wederzijdse instemming gebeurde, maar de rechtbank benadrukt dat hiervan geen sprake kan zijn wanneer dergelijke gezagsverhoudingen een relatie beïnvloeden en het slachtoffer nog minderjarig is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 19 april 2023. Daaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies met betrekking tot de verdachte van 30 juni 2022, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert tevens een beroepsverbod op te leggen, maar schrijft daarbij ook dat zij na lang wikken en wegen tot dit advies zijn gekomen en dat zij
neigennaar dit advies.
Op te leggen straf
Uit artikel 22b, eerste lid onder a Sr volgt dat een taakstraf niet wordt opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Gezien het bewezenverklaarde feit is er sprake van deze situatie en kan aan de verdachte dus niet slechts een taakstraf worden opgelegd, zonder onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal, alles in overweging nemend, aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Enerzijds beoogt de rechtbank met deze straf recht te doen aan de ernst van het gedrag van verdachte, de impact ervan op [slachtoffer] en de gevoelens van onveiligheid en onrust die door dit soort strafbare feiten op scholen en bij ouders ontstaan. Anderzijds houdt de straf ook rekening met het lange tijdsverloop, de herhaalde en door de rechtbank als oprecht beschouwde uitingen van berouw van de verdachte, en de nadelige gevolgen die hij heeft moeten dragen in zijn eigen leven.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Het feit heeft zich niet alleen lang geleden afgespeeld, de verdachte heeft ook duidelijk inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen en heeft vrijwillig hulp gezocht. Hij is in therapie gegaan. Hij is ook in de vijf jaren sinds het feit is gepleegd niet meer in aanraking gekomen met justitie. De rechtbank merkt tevens op dat de verdachte al deze stappen al heeft gezet voordat er aangifte tegen hem was gedaan. Daaruit blijkt dat hij intrinsiek gemotiveerd is en zijn schuldbesef vanuit hemzelf komt.
De rechtbank ziet om deze redenen ook geen aanleiding om een beroepsverbod aan de verdachte op te leggen. Naast de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de verdachte alweer enkele jaren in een school gewerkt, doet hij zijn werk daar kennelijk naar tevredenheid en heeft hij verklaard tijdens sollicitaties, inclusief bij zijn huidige werkgever, open en transparant te zijn geweest over de reden voor zijn ontslag. Het advies van de reclassering om een beroepsverbod wel op te leggen dateert van een jaar geleden en destijds
neigdenzij alleen naar dit advies. Sindsdien heeft de verdachte bewezen dat hij zijn werk goed kan uitvoeren, zonder dat daarbij, voor zover de rechtbank bekend, gevaar ontstaat voor anderen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.250,-, bestaande uit immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat immateriële schade ziet op de individuele gevolgen van het bewezen verklaarde feit bij de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Het bestaan van psychisch letsel bij de benadeelde partij is niet naar objectieve maatstaven vastgesteld. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – mede gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde – in dit concrete geval zo evident zijn, dat geestelijk letsel bij de benadeelde kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793 r.o. 2.4.5). Een aanwijzing hiervoor is ook dat de benadeelde al langere tijd hulp zoekt bij een psycholoog. De rechtbank stelt vast dat door het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel, dat voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag aan immateriële schade aan de benadeelde partij toewijzen. De rechtbank is op grond van alle omstandigheden – en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend – van oordeel dat het verzochte bedrag van € 1.250,- aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van in totaal € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 6 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor 22 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.250,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.250,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling kan gijzeling worden toegepast voor 22 dagen, waarbij de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. W.E.M. baron van Hövell tot Westerflier, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2023.