ECLI:NL:RBDHA:2023:879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift paspoortaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om zijn paspoortaanvraag niet in behandeling te nemen. De minister had het bezwaarschrift van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig zou zijn ingediend. De eiser, die in Ethiopië verblijft, betwistte de tijdigheid van de verzending van het primaire besluit en stelde dat hij dit pas op 19 augustus 2021 had ontvangen, toen het naar zijn vader was gestuurd. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat het primaire besluit op 22 juni 2021 daadwerkelijk was verzonden naar het door de eiser opgegeven e-mailadres. De rechtbank stelde vast dat de minister geen logbestand had overgelegd om de verzending te bewijzen, en dat de enkele schermafdruk van de e-mail niet voldoende was. Hierdoor was de rechtbank van oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift onterecht was.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de minister de overschrijding van de bezwaartermijn ten onrechte niet verschoonbaar had geacht. De rechtbank wees erop dat het primaire besluit niet aan de eiser zelf was geadresseerd, maar aan zijn ouders. De rechtbank concludeerde dat de minister de overschrijding van de bezwaartermijn had moeten beschouwen als verschoonbaar, omdat de vader van de eiser regelmatig navraag had gedaan over de status van de aanvraag en de minister had moeten begrijpen dat de eiser niet tijdig op de hoogte was gesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van de eiser, en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de paspoortaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 11 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting was op 18 november 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat heeft verweerder besloten?
1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig zou zijn ingediend. Verweerder heeft een schermafdruk van een e-mail van 22 juni 2021 overgelegd waarmee het primaire besluit is verzonden naar het e-mailadres dat eiser op zijn aanvraagformulier heeft ingevuld. Eiser heeft er expliciet mee ingestemd dat het primaire besluit naar dit e-mailadres zou worden verzonden en hij heeft dit e-mailadres ook gebruikt om aanvullende stukken te verzenden. Verweerder heeft daarom geen aanleiding gezien de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten.
Wat vindt eiser?
2. Eiser, die in Ethiopië verblijft, stelt dat hij het primaire besluit pas heeft ontvangen toen verweerder dit besluit op 19 augustus 2021 per email aan zijn vader heeft verzonden. Met enkel de schermafdruk van de email van 22 juni 2021 heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat deze ook is verzonden. Daarnaast heeft eiser een emailcorrespondentie overgelegd waaruit blijkt dat er regelmatig navraag is gedaan bij verweerder over de actuele stand van zaken van zijn aanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat eiser op zijn aanvraagformulier zijn emailadres heeft ingevuld en heeft aangevinkt dat hij er mee instemt dat de beslissing op zijn aanvraag naar dit emailadres wordt verzonden. Daarnaast is eiser op dit emailadres in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te vullen. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee heeft aangegeven dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verzending van het primaire besluit op 22 juni 2021 naar het door eiser opgegeven emailadres niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.1
Op grond van artikel 2:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2021 volgt dat bij het begrip ‘systeem voor gegevensverwerking’ moet worden gedacht aan het systeem van de internetserviceprovider. Wanneer een belanghebbende betwist een besluit (tijdig) te hebben ontvangen, dan moet ervan worden uitgegaan dat hierin besloten ligt de betwisting van de (tijdige) verzending van dat besluit. Het ligt dan op de weg van het bestuursorgaan om die verzending aannemelijk te maken. Dit bewijs kan het bestuursorgaan bijvoorbeeld leveren door overlegging van een logbestand waaruit blijkt dat, en op welke datum en welk tijdstip, de email vanuit het door hem gebruikte systeem voor gegevensverwerking is verzonden naar het systeem van de internetserviceprovider van de belanghebbende. [1]
4.2
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat verweerder met uitsluitend de schermafdruk van de email van 22 juni 2021 niet aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor verweerder geen verantwoordelijkheid draagt. Het ligt op de weg van verweerder om die verzending aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door overlegging van een logbestand waaruit blijkt dat, en op welke datum en welk tijdstip de email vanuit het door hem gebruikte systeem voor gegevensverwerking is verzonden naar het systeem van de internetserviceprovider. Enkel de schermafdruk van de verzonden email is hiertoe niet voldoende. De rechtbank volgt verweerder aldus niet in zijn ter zitting gehouden betoog dat het arrest van de Hoge Raad kan worden gelezen als een bevestiging dat de tijdige verzending per email met enkel een schermafdruk kan worden aangetoond, omdat het Gerechtshof in die zaak mede op basis van overige feiten en omstandigheden de tijdige ontvangst door de belanghebbende aannemelijk had geacht. [2] Dergelijke overige feiten en omstandigheden zijn in deze zaak gesteld noch gebleken. Het betoog van eiser slaagt.
4.3
Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding ook de subsidaire beroepsgrond van eiser te bespreken.
5. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder de overschrijding van de bezwaartermijn ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit niet is geadresseerd aan eiser, maar aan zijn ouders en/of wettelijke vertegenwoordigers. Uit de door eiser overgelegde emailcorrespondentie blijkt dat de vader van eiser aanvullende stukken heeft toegestuurd voor de behandeling van de aanvraag. Daarnaast heeft de vader regelmatig navraag gedaan naar de actuele stand van zaken en daar is ook steeds namens verweerder op gereageerd. Op 15 juli 2021 is de vader, in reactie op zijn email, geïnformeerd dat het primaire besluit op 22 juni 2021 is verzonden naar het emailadres dat zijn zoon op het aanvraagformulier heeft opgegeven. De vader heeft diezelfde dag nog verzocht het primaire besluit ook naar hem toe te sturen. Daar is namens verweerder afwijzend op gereageerd, waarbij - kort samengevat - is aangegeven dat het primaire besluit nogmaals is verzonden naar het opgegeven emailadres en dat het niet mogelijk is het primaire besluit naar een ander emailadres te verzenden. Op 19 augustus 2021 heeft de vader verweerder geïnformeerd dat eiser – kort samengevat – inmiddels de toegang tot zijn emailaccount is verloren, waarbij nogmaals is verzocht het primaire besluit naar het emailadres van de vader te sturen. Daar is namens verweerder instemmend op gereageerd en de vader heeft diezelfde dag het primaire besluit per email ontvangen. Aangezien het primaire besluit op 19 augustus 2021 rechtstreeks naar het emailadres van de vader is verzonden, valt niet in te zien waarom dit op 15 juli 2021 – binnen de bezwaartermijn – niet eveneens gedaan had kunnen worden, waardoor de vader in de gelegenheid zou zijn geweest tijdig bezwaar te maken. Verweerder had de overschrijding van de bezwaartermijn daarom verschoonbaar moeten achten met toepassing van artikel 6:11 van de Awb. Dat op het aanvraagformulier is opgenomen dat de mogelijkheid dat bij verzending via email berichten van verweerder de belanghebbende niet of te laat bereiken voor eigen risico van de belanghebbende is, zoals verweerder heeft benadrukt, maakt dat niet anders. Ook dit betoog van eiser slaagt.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze worden begroot op €1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van €837,- en een wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.674,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van €184,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:709)
2.Zie het arrest van het Gerechtshof Den Bosch van 20 februari 2020 (ECLI:NL:GHSE:2020:654).