Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank volgt eisers betoog niet dat de gebreken in de voorgaande maatregel van bewaring (NL23.15745) doorwerken in de huidige maatregel en deze onrechtmatig maken. De rechtbank overweegt dat verweerder in de procedure in de zaak NL23.15745 heeft erkend dat er sprake is van een gebrek. De voorgaande maatregel van bewaring had al op 26 mei 2023 in plaats van 30 mei 2023 moeten worden omgezet. Dit gebrek biedt echter onvoldoende grond voor het oordeel dat de onderhavige maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Uitgangspunt is dat een aan de eerste maatregel van bewaring klevend gebrek de daarop volgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt.Dit is slechts anders indien er sprake is van een ernstige schending door de rechtbank van het fundamenteel rechtsbeginsel van een daadwerkelijk rechtsmiddel, als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM, [1] of een opeenstapeling van gebreken. [2] Eiser heeft tegen de vorige maatregel een rechtsmiddel aangewend en in dit verband de door hem veronderstelde gebreken kunnen aanvoeren. Naast het door verweerder erkende gebrek, zijn geen andere gebreken aan het licht gebracht, dus van een opeenstapeling van gebreken is dan ook geen sprake. Gelet op het voorgaande maakt het gebrek aan de voorgaande maatregel niet dat de onderhavige maatregel bij aanvang al onrechtmatig was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers heeft eiser verklaard dat hij illegaal met de boot vanuit Italië naar Europa is gekomen en niet beschikte over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser eerder Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Dat hij daarna naar Zwitserland is vertrokken en vanaf daar middels een Dublin-overdracht weer terug Nederland in is gereisd, doet niet aan dit gegeven af. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich, door niet rechtmatig in Nederland te verblijven en zich niet te melden bij de autoriteiten, heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Eiser zijn asielaanvraag is op 7 september 2022 buiten behandeling gesteld omdat hij is afgemeld als zijnde met onbekende bestemming vertrokken. Eiser is op 14 september 2022, 19 november 2022, 15 december 2022 en 6 januari 2023 met onbekende bestemming vertrokken. Verweerder heeft voorts aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij op 5 oktober 2022 een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht blijkt dat hij het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk dient te verlaten en dient terug te keren naar Marokko. Gebleken is dat eiser hier geen gevolg aan heeft gegeven nu hij naar Zwitserland is vertrokken. Tot slot heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op enig moment actie heeft ondernomen om in het bezit te komen van documenten waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen. Verweerder heeft ook deugdelijk gemotiveerd dat er hierdoor het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu met het voorgaande voldoende gronden bestaan om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden achterwege.
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.