ECLI:NL:RBDHA:2023:8737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 30 mei 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 juni 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en het feit dat hij eerder illegaal Nederland is binnengekomen. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de maatregel en voerde aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank oordeelt echter dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel en dat er een redelijk vooruitzicht op uitzetting bestaat, aangezien de Marokkaanse autoriteiten inmiddels weer laissez-passers afgeven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15883

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Bruggink, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Essebai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1996.
2. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat de voorgaande maatregel van bewaring, opgelegd op 23 mei 2023, onrechtmatig heeft voortgeduurd, nu deze pas op 30 mei 2023 is omgezet. Volgens eiser werken de gebreken in de voorgaande maatregel door in de huidige maatregel waardoor ook deze maatregel onrechtmatig is. Daarnaast worden door eiser de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d inhoudelijk betwist. Zo is eiser via een Dublin-overdracht Nederland binnengekomen waardoor geen sprake is van “het niet op voorgeschreven wijze Nederland binnenkomen”. Ook is eiser gelijk in bewaring gesteld, waardoor er voor eiser geen mogelijkheid is geweest om zich te onttrekken aan het toezicht. Eiser is vanuit Zwitserland overdragen naar Nederland, wat volgens eiser betekent dat hij voldaan heeft aan zijn plicht om Nederland te verlaten. Tevens is de identiteit en nationaliteit van eiser vastgesteld. De overige gronden legt eiser ter ambtshalve toetsing bij de rechter. Tot slot ontbreekt een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko, nu de doorlooptijd voor het verkrijgen van een laissez-passer (lp) meer dan een jaar betreft.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5.
De rechtbank volgt eisers betoog niet dat de gebreken in de voorgaande maatregel van bewaring (NL23.15745) doorwerken in de huidige maatregel en deze onrechtmatig maken. De rechtbank overweegt dat verweerder in de procedure in de zaak NL23.15745 heeft erkend dat er sprake is van een gebrek. De voorgaande maatregel van bewaring had al op 26 mei 2023 in plaats van 30 mei 2023 moeten worden omgezet. Dit gebrek biedt echter onvoldoende grond voor het oordeel dat de onderhavige maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Uitgangspunt is dat een aan de eerste maatregel van bewaring klevend gebrek de daarop volgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt.Dit is slechts anders indien er sprake is van een ernstige schending door de rechtbank van het fundamenteel rechtsbeginsel van een daadwerkelijk rechtsmiddel, als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM, [1] of een opeenstapeling van gebreken. [2] Eiser heeft tegen de vorige maatregel een rechtsmiddel aangewend en in dit verband de door hem veronderstelde gebreken kunnen aanvoeren. Naast het door verweerder erkende gebrek, zijn geen andere gebreken aan het licht gebracht, dus van een opeenstapeling van gebreken is dan ook geen sprake. Gelet op het voorgaande maakt het gebrek aan de voorgaande maatregel niet dat de onderhavige maatregel bij aanvang al onrechtmatig was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.
De zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers heeft eiser verklaard dat hij illegaal met de boot vanuit Italië naar Europa is gekomen en niet beschikte over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser eerder Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Dat hij daarna naar Zwitserland is vertrokken en vanaf daar middels een Dublin-overdracht weer terug Nederland in is gereisd, doet niet aan dit gegeven af. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich, door niet rechtmatig in Nederland te verblijven en zich niet te melden bij de autoriteiten, heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Eiser zijn asielaanvraag is op 7 september 2022 buiten behandeling gesteld omdat hij is afgemeld als zijnde met onbekende bestemming vertrokken. Eiser is op 14 september 2022, 19 november 2022, 15 december 2022 en 6 januari 2023 met onbekende bestemming vertrokken. Verweerder heeft voorts aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij op 5 oktober 2022 een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht blijkt dat hij het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk dient te verlaten en dient terug te keren naar Marokko. Gebleken is dat eiser hier geen gevolg aan heeft gegeven nu hij naar Zwitserland is vertrokken. Tot slot heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op enig moment actie heeft ondernomen om in het bezit te komen van documenten waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen. Verweerder heeft ook deugdelijk gemotiveerd dat er hierdoor het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu met het voorgaande voldoende gronden bestaan om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden achterwege.
7. Ten aanzien van het zicht op uitzetting is van belang dat de hoogste bestuursrechter [3] heeft geoordeeld dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko niet langer ontbreekt. De Marokkaanse autoriteiten geven weer lp’s af ten behoeve van de terugkeer van onderdanen en er hebben inmiddels gedwongen uitzettingen plaatsgevonden. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat in de periode van januari 2023 tot en met maart 2023 138 lp-aanvragen zijn ingediend, 68 nationaliteiten zijn vastgesteld, aan 16 personen reisdocumenten zij afgegeven en 18 gedwongen vertrekken hebben plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder op zitting aangegeven dat op 26 mei 2023 de lp-aanvraag is verzonden naar de Directie Internationale Aangelegenheden en op 30 mei 2023 is deze doorgestuurd naar de Marokkaanse autoriteiten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser naar Marokko is.
8. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraken van 14 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3349.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraken van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269 en 2 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:747.