6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zijn neef [naam] om het leven gebracht door hem meermalen met een mes in het lichaam te steken. Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent en waarop de wetgever hoge straffen heeft gesteld. Het meest wezenlijke recht van een mens, namelijk het recht te mogen leven, heeft de verdachte op grove en onomkeerbare wijze geschonden. Het slachtoffer laat onder andere zijn partner, twee dochters, zijn vader en zijn zus na, die allen ernstig lijden onder het verlies van hun partner, vader, zoon en broer. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Met zijn handelen heeft de verdachte de nabestaanden groot leed aangedaan.
Geen enkele strafrechtelijke reactie zal kunnen weerspiegelen hoe groot de schade is die verdachte met zijn handelen heeft aangericht. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven, terwijl het voor de familie van [neef 1] , voor de verwerking van het verlies van hun dierbare, van het grootste belang is dat zij de ware toedracht van het gebeurde kennen.
Uit het strafblad van de verdachte van 1 juni 2023 volgt dat de verdachte in 2014 is veroordeeld terzake mishandeling en bedreiging tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met onder andere een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting, en in 2008 tot zestien maanden gevangenisstraf waarvan twaalf maanden voorwaardelijk voor een poging doodslag op zijn moeder.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel het over de verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 februari 2023. Uit dit advies volgt dat de verdachte geen toestemming heeft gegeven voor informatie-uitwisseling. Het advies vermeldt dat bij de verdachte in 2006 door GGZ Delfland schizofrenie van de paranoïde type is gediagnosticeerd, waarbij in 2008 daar nog de diagnose zwakbegaafdheid aan is toegevoegd. Het risico op recidive en letselschade schat de reclassering in als hoog en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Dat de verdachte eerder in verband werd gebracht met agressiedelicten gericht op verschillende familieleden, baart de reclassering grote zorgen. Daarnaast concludeert de reclassering op basis van de beschikbare informatie dat de verdachte een kwetsbare man is waarbij niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van reeds actuele psychosociale- en middelenproblematiek.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de GVM, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast zouden kunnen worden na de gevangenisstraf.
De rechtbank neemt in haar oordeel mee dat zij geen inzicht heeft gekregen in de psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige doodslag. De vraag hoe kan worden voorkomen dat de verdachte zich opnieuw aan zo’n ernstig geweldsdelict schuldig maakt, kan dan ook niet worden beantwoord. Onder deze omstandigheden rest de rechtbank niets anders dan te kiezen voor een maximale bescherming van de maatschappij tegen deze verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder meer blijken uit het strafblad van de verdachte en het over hem uitgebrachte rapport door de reclassering. De rechtbank weegt in haar oordeel ook mee dat vaststaat dat de verdachte in zijn huis is aangevallen door [neef 1] en [neef 2] .
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf dat evident is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, te weten doodslag, waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan de verdachte wordt voor dit strafbare feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. De rechtbank is van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij.
De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van deze gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.