ECLI:NL:RBDHA:2023:865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6385 en 21 _ 6388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van AOW-uitkering naar norm ongehuwde en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van de AOW-uitkering van de ouders van eiser naar de norm voor ongehuwden. De zaak betreft de erfgenaam van de ouders, die in beroep is gegaan tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die de AOW-uitkeringen van zijn ouders met ingang van maart 2020 hebben gewijzigd. De ouders van eiser hadden eerder, in 2021, bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar deze werden ongegrond verklaard. De vader van eiser overleed in maart 2022 en de moeder in oktober 2021, waarna eiser het beroep heeft voortgezet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van eiser in 2021 een wijziging van hun AOW-uitkering hebben aangevraagd, maar dat deze aanvraag pas in maart 2021 is ingediend, terwijl de wijziging niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum. Eiser betoogde dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat de SVB al in 2015 op de hoogte was van de opname van zijn vader in een verpleeghuis. De rechtbank oordeelde echter dat de ouders zelf verantwoordelijk waren voor het indienen van de aanvraag en dat de vertraging in het indienen van de aanvraag aan hen kon worden toegerekend.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardprocedure rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de besluiten van de SVB. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen binnen zes weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/6385 en 21/6388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering)
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 16 april 2021 (de primaire besluiten I en II) heeft verweerder het ouderdomspensioen van [A] (de vader van eiser) en [B] (de moeder van eiser) op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van maart 2020 gewijzigd naar de norm voor een ongehuwde.
Bij afzonderlijke besluiten van 27 augustus 2021 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van de ouders van eiser ongegrond verklaard.
De ouders van eiser hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De moeder van eiser is in oktober 2021 overleden en de vader van eiser is in maart 2022 overleden. Eiser heeft als erfgenaam van zijn ouders verklaard het beroep voort te zetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft verweerder aan de vader van eiser een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend vanaf maart 2008. Bij besluit van 12 december 2012 heeft verweerder aan de moeder van eiser een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde toegekend vanaf 14 juni 2013. De vader van eiser is op 1 april 2015 opgenomen in een verpleeghuis in [plaats 1] . In augustus 2015 is hij verhuisd naar een verpleeghuis in [plaats 2] . De moeder van eiser is op 5 november 2020 opgenomen in hetzelfde verpleeghuis. De ouders van eiser hebben op 30 maart 2021 verweerder verzocht om het ouderdomspensioen van de vader van eiser per 1 april 2015 en het ouderdomspensioen van de moeder van eiser per 5 november 2019 te wijzigen naar de norm voor een ongehuwde. Deze verzoeken hebben geleid tot de primaire besluiten.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de ouders van eiser de wijziging van hun ouderdomspensioen op 30 maart 2021 hebben aangevraagd. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AOW kan een wijziging van een ouderdomspensioen niet eerder ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag is ingediend. Van een bijzonder geval om van de ingangsdatum af te wijken is volgens verweerder geen sprake.
3. Eiser betoogt dat zijn ouders vanaf de door hen gestelde data recht hebben op een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde. Eiser stelt dat sprake is van een bijzonder geval omdat verweerder al in 2015 op de hoogte was van de opname van zijn vader in een verpleeghuis. Hij voert aan dat hij naar aanleiding van de opname van zijn vader op 4 mei 2015 verweerder telefonisch om informatie heeft gevraagd met betrekking tot het wijzigen van het ouderdomspensioen. Daarnaast heeft zijn moeder op 4 september 2015 verweerder telefonisch geïnformeerd dat haar echtgenoot vanaf 5 augustus 2015 definitief is opgenomen in een verpleeghuis. Verder kan het de moeder van eiser niet verweten worden dat zij in 2015 het van verweerder ontvangen aanvraagformulier niet heeft ingevuld en aan verweerder heeft teruggestuurd. Blijkens een brief van de huisarts van 23 november 2022 is de moeder van eiser de afgelopen acht jaar niet goed in staat geweest haar financiën adequaat te beheren.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen op aanvraag toegekend door verweerder.
4.2
Artikel 16, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. In het tweede lid van dat artikel is, voor zover van belang, bepaald dat in afwijking hiervan een ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de Svb hiervan afwijken. Verweerder heeft in de beleidsregels (nummer SB1071) uitgewerkt wat hij als een bijzonder geval aanmerkt.
4.3
Volgens de in de rechtspraak [1] aanvaarde uitleg van de Svb is onder meer sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op uitkering en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW geen sprake is. Daarbij is het volgende van belang. Eiser heeft op 4 mei 2015 telefonisch contact met verweerder opgenomen om informatie te krijgen over het wijzigen van het ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde. Verweerder heeft vervolgens de moeder van eiser bij brief van 6 mei 2015 hierover geïnformeerd en een aanvraagformulier bijgevoegd. Daarna heeft het tot 30 maart 2021 geduurd voordat het aanvraagformulier werd ingediend. Uit de informatie in het dossier en de toelichting van eiser is gebleken dat de ouders van eiser zelf niet in staat waren het aanvraagformulier in te vullen en in te dienen. Eiser heeft ter zitting verteld dat hij het formulier pas zag toen hij het huis van zijn moeder moest leeghalen in verband met haar verhuizing naar het verpleeghuis. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de zorg voor zijn ouders veel van eiser vergde, had hij na het telefoongesprek met de Svb op 4 mei 2015 er bedacht op moeten zijn dat er informatie over de wijziging van het ouderdomspensioen naar zijn moeder zou worden gezonden. Als hij zelf niet in de gelegenheid was de post van zijn moeder in de gaten te houden, had hij de maatschappelijk werker die zijn moeder hielp kunnen vragen dit te doen. Dat het formulier een aantal jaar in de woning is blijven liggen en pas op 30 maart 2021 werd ingediend, is daarom wel aan eiser toe te rekenen.
4.5
Daarnaast leidt de omstandigheid dat verweerder al in 2015 op de hoogte was van de opname van de vader van eiser in een verpleeghuis niet tot de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval. De wet bepaalt immers in artikel 14 dat een verhoging van het ouderdomspensioen op aanvraag wordt toegekend. Verweerder heeft ter zitting toegelicht waarom een aanvraag nodig is en verweerder niet zelf tot wijziging van het ouderdomspensioen overgaat. Een betrokkene kiest bij permanente opname of hij of zij aangemerkt wil worden als alleenstaande. Wijziging naar de norm voor een ongehuwde heeft namelijk gevolgen, onder andere voor de eigen bijdrage aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het kan nadelig zijn om als alleenstaande aangemerkt te worden, omdat het leidt tot een hogere eigen bijdrage. Een betrokkene moet zelf nagaan of het voordelig is om wijziging naar de norm voor een ongehuwde aan te vragen. Eiser geeft gebeld met verweerder en daarom is het aanvraagformulier opgestuurd. Omdat verweerder het aanvraagformulier niet ingevuld terugkreeg, is verweerder ervan uitgegaan dat de ouders van eiser geconcludeerd hadden dat wijziging naar de norm voor een ongehuwde niet voordelig voor hen was.
4.6
Voor zover eiser bedoelt te stellen dat zijn ouders, althans moeder, niet wist(en) dat een telefonische mededeling betreffende het verblijf van de vader van eiser in een verpleeghuis niet volstaat als aanvraag, overweegt de rechtbank als volgt. Onbekendheid met de wet levert in de regel geen grond op om een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW aanwezig te achten. [2] Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt indien de onbekendheid van de belanghebbende met zijn mogelijke recht op pensioen verschoonbaar was. Daarvan is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser, of de maatschappelijk werker die zijn moeder hielp, had -zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen- na het telefoongesprek op 4 mei 2015 met de brief van verweerder van 6 mei 2015 bekend kunnen zijn. De bijlage bij de brief vermeldde dat de AOW veranderd kon worden door de bijgevoegde aanvraag in te vullen en op te sturen.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een bijzonder geval. Verweerder heeft terecht de aan de ouders van eiser toegekende ouderdomspensioenen met ingang van maart 2020 gewijzigd in een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:173.
2.Zie de hiervoor in noot 1 genoemde uitspraak van de CRvB.