ECLI:NL:RBDHA:2023:8624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/09/645505 / FA RK 23-2454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleidingsverzoek naar Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Frankrijk. Het verzoek is ingediend door de vader, die stelt dat de moeder de minderjarige zonder zijn toestemming naar Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2019, voor haar overbrenging naar Nederland haar gewone verblijfplaats in Frankrijk had en dat de vader en moeder gezamenlijk gezag uitoefenen. De rechtbank heeft op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen geoordeeld dat de terugkeer van de minderjarige naar Frankrijk dient te worden gelast, omdat er minder dan een jaar is verstreken sinds de ongeoorloofde overbrenging. De moeder heeft verweer gevoerd en gesteld dat er sprake is van berusting en weigeringsgronden, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft de moeder opgedragen de minderjarige uiterlijk op 3 juli 2023 terug te brengen naar Frankrijk, en heeft bepaald dat de proceskosten door iedere partij zelf gedragen worden. De beschikking is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2454
Zaaknummer: C/09/645505
Datum beschikking: 14 juni 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 6 april 2023 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats FR] , Frankrijk ,
advocaat: mr. L. Stam te ‘s-Hertogenbosch.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een geheim adres,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 21 april 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en [naam tolk] als tolk in de Franse taal;
  • de advocaat van de moeder;
  • [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.Th.W. van Ravenstein. De behandeling ter zitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 28 april 2023 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt over de gewone verblijfplaats van de minderjarige. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • het verslag van de bijzondere curator;
  • het verweerschrift;
  • een bericht van 25 mei 2023, met bijlagen, van de moeder;
  • een bericht van 26 mei 2023, met bijlagen, van de vader;
  • een bericht van 29 mei 2023, met bijlagen, van de vader;
  • een bericht van 30 mei 2023, met bijlagen, van de moeder.
Op 31 mei 2023 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en [naam tolk] als tolk in de Franse taal;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Namens de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , Frankrijk .
  • Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen hebben de moeder en [minderjarige] de Franse nationaliteit.
  • De vader heeft ook de Franse nationaliteit.
  • Op [datum] 2022 heeft de moeder met [minderjarige] en haar dochter uit een eerdere relatie, [kind 2] , Frankrijk verlaten en is met hen naar Nederland vertrokken.
  • Bij uitspraak van 27 oktober 2022 van de rechtbank te [plaats FR] , Frankrijk is vastgesteld dat de vader en de moeder samen het gezag over [minderjarige] uitoefenen en dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op het adres van de vader is. Verder is een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] in de oneven weekenden van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de moeder verblijft, tenzij de ouders tot een betere afspraak komen.
  • De vader heeft zich gewend tot de Franse Centrale Autoriteit ( CA ). De Franse CA heeft het verzoek tot teruggeleiding op 3 februari 2023 doorgestuurd aan de Nederlandse CA .

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] te bevelen, althans de terugkeer van [minderjarige] vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder [minderjarige] dient terug te brengen naar de vader in Frankrijk , meer in het bijzonder naar de gewone verblijfplaats van de minderjarige aan de ( [code] ) [plaats FR] , aan de [adres FR] , en de moeder te veroordelen het geldige paspoort van [minderjarige] af te geven aan de vader, dan wel te bepalen op welke datum de moeder [minderjarige] met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Frankrijk , met veroordelen van de moeder om de vader de door hem gemaakte (extra) reiskosten in verband met de overbrenging te vergoeden;
te bepalen dat de moeder de kosten als bedoeld in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet aan de vader zal betalen, zoals nader door hem te specificeren;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer tegen de verzoeken van de vader.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Frankrijk zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
De moeder heeft [minderjarige] op [datum] 2022 mee naar Nederland genomen.
Niet in geschil is dat de minderjarige [minderjarige] onmiddellijk voor haar overbrenging naar Nederland haar gewone verblijfplaats in Frankrijk had. Evenmin in geschil is dat toen het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend. Vast staat ook dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland en dat dit daarom in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Frans recht heeft plaatsgevonden. Dit leidt tot het oordeel dat de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland ongeoorloofd is in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [minderjarige] in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder stelt dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
De moeder betoogt dat de vader heeft berust in het verblijf van [minderjarige] bij haar in Nederland . Zij stelt dat dit uit de door haar overgelegde WhatsAppberichten blijkt. Van de procedure in Frankrijk was zij niet op de hoogte.
De vader betwist dat er sprake is van berusting. De vader heeft naar aanleiding van het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Nederland een verzoekschrift ingediend bij de Franse rechtbank te [plaats FR] . De moeder heeft in deze procedure geen verweer gevoerd, terwijl zij wel degelijk op de hoogte was van deze procedure. De Franse rechtbank heeft onder meer beslist dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en dat zij niet zonder toestemming van beide ouders het Franse grondgebied mag verlaten. Verder heeft de vader een verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige] ingediend bij de Franse autoriteiten in Frankrijk op 27 januari 2023. Dit verzoek is op 3 februari 2023 door de Franse Centrale Autoriteit doorgestuurd naar de Nederlandse Centrale Autoriteit. Hieruit volgt, volgens de vader, dat hij niet heeft ingestemd met het vertrek van [minderjarige] naar Nederland en dat hij daar nadien ook niet in heeft berust.
De rechtbank stelt voorop dat hier sprake is van een beslissing die afkomstig is van de bevoegde rechter ten gronde en aan dat deze rechtbank aan die beslissing is gebonden (artikel 30 in samenhang met artikel 2 lid 1, sub b Verordening Brussel II ter). De moeder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, zodat deze onherroepelijk is en de rechtbank van de juistheid hiervan moet uitgaan.
De rechtbank volgt de moeder niet in haar betoog dat sprake is van berusting, nu zij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door haar overgelegde WhatsAppberichten kan slechts worden opgemaakt dat de vader vindt dat de moeder goed voor [minderjarige] zorgt en dat hij het fijn vindt dat de moeder hem toestaat contact met haar te hebben, terwijl uit de proceshouding van de vader in de Franse procedure blijkt dat hij het niet eens is met het vertrek naar en verblijf van [minderjarige] in Nederland .
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vader niet heeft aangetoond dat de situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich hier voordoet en overweegt daartoe het volgende.
De moeder stelt dat zijzelf niet naar Frankrijk kan terugkeren omdat er met betrekking tot haar andere dochter [kind 2] , over wie zij het eenhoofdig gezag uitoefent, een gezagsprocedure bij de rechtbank Limburg aanhangig is gemaakt door de vader van [kind 2] . Indien [minderjarige] moet terugkeren naar Frankrijk is er sprake van een ondraaglijke toestand. Dit omdat de moeder en [kind 2] niet terug kunnen keren naar Frankrijk , vanwege de lopende procedure. [minderjarige] zal dan zonder haar moeder en zusje moet opgroeien. Ook stelt de moeder dat er sprake is van geestelijk en lichamelijk gevaar op het moment dat [minderjarige] aan de vader wordt toevertrouwd. De moeder voert in dat kader aan dat de vader tijdens de relatie een agressieve en gewelddadige houding had naar de moeder, waarvan zij meerdere keren aangifte heeft gedaan.
De vader heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat [minderjarige] door haar terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar dan wel op andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht. Uit niets wat de moeder heeft gesteld volgt dat zij niet met beide kinderen kan terugkeren naar Frankrijk . Deze terugkeer hoeft niet in de weg te staan aan het contactherstel tussen [kind 2] en haar vader, die elkaar de afgelopen jaren niet hebben gezien en welk herstel nog geen daadwerkelijke aanvang heeft genomen. Het gestelde agressieve en gewelddadige gedrag is door de moeder niet aangetoond. De enkele aangiftes van de moeder tegen de vader zijn – mede gelet op zijn betwisting – onvoldoende onderbouwing, ook omdat de vader niet is vervolgd en dus ook niet is veroordeeld hiervoor.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van de moeder op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag faalt.
Nu er geen sprake is van een weigeringsgrond, is artikel 27 lid 3 Verordening Brussel II ter niet aan de orde en gaat de rechtbank niet in op het standpunt van de moeder dat het aan adequate voorzieningen ontbreekt. Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt. De moeder heeft verzocht om als voorwaarde aan de eventuele teruggeleiding van [minderjarige] te verbinden dat zij in Frankrijk niet zal worden aangehouden wegens onttrekking aan het gezag van [minderjarige] . Deze voorwaarde, voor zover deze al een wettelijke grondslag heeft in artikel 27 Brussel II-ter, is gericht tot derden – de Franse politie en het Franse Openbaar Ministerie – die niet als belanghebbende zijn betrokken in de onderhavige procedure en dus ook niet gebonden zijn aan deze voorwaarde. Het ligt buiten de macht van de vader om de verzochte voorwaarde in vervulling te laten gaan. Daarnaast is de verzochte voorwaarde aan de teruggeleiding van [minderjarige] in strijd met een van de doelstellingen van het Verdrag, namelijk zo snel mogelijk duidelijkheid verschaffen over de vraag of een kind wel of niet terug moet naar het land van zijn gewone verblijfplaats.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a en sub b van het Verdrag terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] te volgen.
De vader heeft verzocht te bepalen dat de moeder [minderjarige] dient terug te brengen naar het adres van de vader in Frankrijk . Het is niet in lijn met de aard en strekking van het verdrag om teruggeleiding te gelasten naar een specifiek adres. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de vader om de teruggeleiding van [minderjarige] te gelasten naar een specifiek adres in [plaats FR] , Frankrijk .
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [minderjarige] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 3 juli 2023, zijnde de derde (werk)dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Kosten
De vader heeft verzocht te bepalen dat de moeder de kosten als bedoeld in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet aan de vader zal betalen zoals nader door hem te specificeren. De vader heeft nagelaten een specificatie van eventueel door hem gemaakte kosten over te leggen. Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met haar bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)

Beslissing

De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , Frankrijk ,
naar Frankrijk uiterlijk op 3 juli 2023, waarbij de moeder [minderjarige] dient terug te brengen naar Frankrijk en beveelt, indien de moeder nalaat [minderjarige] terug te brengen naar Frankrijk , dat de moeder [minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 3 juli 2023, opdat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Frankrijk ;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 14 juli 2023 als beëindigd;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, A.M.M. Vingerling en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.