ECLI:NL:RBDHA:2023:8599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres, een Poolse vreemdeling, tegen de maatregel van bewaring die haar was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 20 mei 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Tijdens de zitting op 31 mei 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D. Schaap, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. G. Cambier.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres onterecht aanvoert dat er onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden in het voortraject van haar aanhouding. De rechtbank oordeelt dat de aanhouding op basis van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht rechtmatig was, omdat eiseres geen geldig legitimatiebewijs kon tonen. De rechtbank wijst erop dat het niet aan de bewaringsrechter is om te oordelen over andere dan vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden.

Verder concludeert de rechtbank dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze voldoende zijn toegelicht. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure, en dat er geen reden is om te concluderen dat de maatregel onrechtmatig is. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14995
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiseres en de tolk, M.A. Wasewicz, zijn met behulp van een beeldverbinding verschenen. Eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres voert aan dat in het voortraject onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden, omdat zij strafrechtelijk is aangehouden en uit het proces-verbaal naar voren komt dat daar een louter vreemdelingrechtelijke aanleiding voor was. Eiseres stelt dat zij daarom op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw staande had moeten worden gehouden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 20 mei 2023 blijkt dat eiseres is gevraagd om een geldig legitimatiebewijs te tonen. Toen zij dat niet kon, is zij op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht aangehouden. Het is niet aan de bewaringsrechter te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding is naar het oordeel van de rechtbank in elk geval geen sprake. Dat de verbalisanten in het proces-verbaal hebben vermeld dat zij in overleg met de AVIM [1] tot de aanhouding van eiseres zijn overgegaan, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2020. [2]
3. Verder stelt de rechtbank vast dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft op 23 mei 2023 een vertrekgesprek met eiseres gevoerd. Reeds daarom is er geen grond voor het oordeel dat verweerder sneller had moeten handelen. Daarnaast is op 23 mei 2023 onderzocht of eiseres met een kopie van haar Poolse identiteitskaart naar Polen zou kunnen terugkeren. Toen dat niet het geval bleek, heeft verweerder op 30 mei 2023 een terug- en overnameverzoek ingediend bij de Poolse autoriteiten. Dat er enige tijd heeft gelegen tussen het vertrekgesprek op 23 mei 2023 en het verzoek aan de Poolse autoriteiten op 30 mei 2023 leidt niet alsnog tot de conclusie dat sprake is van onvoldoende voortvarend handelen.
5. Nu ook ambtshalve niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep daartegen ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Verweerder is geen proceskosten verschuldigd.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023 door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en het proces-verbaal ervan is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.ABRvS 8 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2020:2400.