ECLI:NL:RBDHA:2023:8562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/09/614815 / HA ZA 21-616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in collectieve vordering tegen Airbnb door belangenorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident dat voortvloeit uit een collectieve vordering van de Stichting Massaschade & Consument (SMC) tegen Airbnb Ireland UC. SMC, een belangenorganisatie voor consumenten, heeft Airbnb aangeklaagd met betrekking tot de servicekosten die door Airbnb in rekening worden gebracht bij huurders van accommodaties via hun online platform. De rechtbank moest beoordelen of zij rechtsmacht kon ontlenen aan de alternatieve bevoegdheidsgronden van de Brussel I bis-Verordening, gezien het feit dat Airbnb statutair gevestigd is in Dublin, Ierland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de WAMCA van toepassing is op deze zaak, maar dat SMC niet kan optreden als belangenbehartiger voor consumenten in deze context, omdat zij zelf geen overeenkomst met Airbnb heeft gesloten. De rechtbank concludeert dat de internationale bevoegdheid niet kan worden ontleend aan de Gebruiksvoorwaarden van Airbnb, omdat SMC niet als consument kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat zij onbevoegd is om van de vorderingen van SMC kennis te nemen, en heeft SMC veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belangenorganisaties om te voldoen aan de vereisten van de Brussel I bis-Verordening en de beperkingen die gelden voor collectieve acties in het kader van internationale rechtsmacht. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot collectieve vorderingen en de rol van belangenbehartigers in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Tem handel
Zaaknummer: C/09/614815 / HA ZA 21-616
Vonnis in incident van 21 juni 2023
in de zaak van
STICHTING MASSASCHADE & CONSUMENT, te Oegstgeest,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: SMC,
advocaat: mr. W.M. Schonewille LLM te Den Haag,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AIRBNB IRELAND UC, te Dublin (Ierland),
gedaagde partij,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Airbnb,
advocaat: mr. M.G. Bredenoord-Spoek te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 juli 2021;
- de akte overlegging producties, met producties;
- de akte uitlating voortzetting procedure, van Airbnb van 12 januari 2022;
- de akte uitlating voortzetting procedure, van SMC van 26 januari 2022;
- de akte uitlating voorzetting procedure, van Airbnb van 16 februari 2022;
- de akte houdende eiswijziging naar aanleiding van prejudiciële beslissing Hoge Raad van 19 november 2021 van SMC van 20 april 2022, met één productie;
- de conclusie van antwoord op grond van artikel 1018c lid 5 Rv ten aanzien van niet-ontvankelijkheid en summierlijke ondeugdelijkheid, tevens incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, van Airbnb van 13 juli 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident en het incident houdende verweren op grond van artikel 1018c lid 5 Rv ten aanzien van niet-ontvankelijkheid en summierlijke ondeugdelijkheid, van SMC van 31 augustus 2022;
- repliek in het bevoegdheidsincident en dupliek ten aanzien van niet-ontvankelijkheid ex artikel 1018c Rv, van Airbnb;
- nadere akte SMC in plaats van mondelinge behandeling, van 9 november 2022.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. Het vonnis heeft alleen betrekking op het bevoegdheidsincident. Hierbij wordt uitgegaan van de nu vaststaande feiten voor zover deze voor de beoordeling van de internationale bevoegdheid van belang zijn.

2.De feiten

2.1.
SMC is op 15 maart 2021 opgericht als een generieke belangenbehartiger voor consumenten.
2.2.
Airbnb is een Ierse vennootschap die onderdeel uitmaakt van een wereldwijd concern. Airbnb biedt een onlineplatform aan voor de tijdelijke huur en verhuur van accommodaties. In Nederland is dat het onlineplatform www.airbnb.nl.
2.3.
Airbnb brengt bij verhuur van een accommodatie via haar onlineplatform servicekosten in rekening, zowel bij de verhuurder als bij de huurder.
2.4.
Airbnb hanteert algemene voorwaarden (hierna: Gebruiksvoorwaarden). In artikel 22 van de Gebruiksvoorwaarden is onder meer bepaald:
“As a consumer, you may bring any judicial proceedings relating to these Terms before the competent court of your place of residence or the competent court of Airbnb’s place of business in Ireland.”
2.5.
Bij arrest van 19 november 2021 [1] heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen van de kantonrechter te Rotterdam beantwoord. In deze door een particuliere opdrachtgever (consument) tegen Airbnb aangespannen zaak was onder meer aan de orde of Airbnb in strijd handelt met artikel 7:417 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) door bij tweezijdige bemiddeling bij de verhuur van onroerende zaken loon in rekening te brengen aan de huurder, indien een van de opdrachtgevers van Airbnb een consument is. De Hoge Raad heeft op dit punt geoordeeld dat artikel 7:417 lid 4 BW niet van toepassing is op kortetermijnverhuur van vakantieaccommodaties, en dus evenmin op kortetermijnverhuur van vakantieaccommodaties zoals die worden aangeboden op een online platform als dat van Airbnb.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
SMC vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Exclusieve Belangenbehartiger
I SMC aanwijst als Exclusieve Belangenbehartiger.
Nauw Omschreven Groep
II bepaalt dat de exclusieve belangenbehartiger in deze collectieve vordering de belangen behartigt van iedere natuurlijke persoon:
a. die een of meer accommodaties (in binnen- en/of buitenland) heeft gehuurd via het platform van Airbnb, en
b. daarbij niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en
c. op het moment dat de desbetreffende huurovereenkomst(en) werd(en) aangegaan zijn gewone verblijfplaats had in Nederland, en
d. bij het vastleggen van de reservering(en) servicekosten heeft betaald;
Opt-out en buitenlandse gedupeerden
III bepaalt dat:
a. iedere persoon met woonplaats of verblijf in Nederland die behoort tot de nauw omschreven groep, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij SMC als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve vordering te willen bevrijden (opt-out);
b. iedere persoon zonder woonplaats of verblijf in Nederland die behoort tot de nauw omschreven groep, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij SMC als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve vordering te willen bevrijden (opt-out);
Tweezijdige bemiddeling
IV voor recht verklaart dat:
a. telkens wanneer huurder en verhuurder via het platform van Airbnb een huurovereenkomst aangaan, deze huurovereenkomst tot stand wordt gebracht door tweezijdige bemiddeling door Airbnb in de zin van artikel 7:417 jo. 7:425 BW;
b. Airbnb voor deze tweezijdige bemiddeling geen schriftelijke én uitdrukkelijke toestemming van huurder heeft ontvangen in de zin van artikel 7:417 lid 2 BW;
c. Airbnb als gevolg hiervan geen recht op loon (servicekosten) heeft jegens de huurder op grond van artikel 7:417 lid 3 BW;
Vernietiging servicekostenbeding
V in de rechtsverhouding tussen Airbnb en iedere gedupeerde, met betrekking tot het beding in de algemene voorwaarden van Airbnb dat huurders verplicht tot het betalen van servicekosten, en voor zover niet verjaard:
a. voor recht verklaart dat dit beding is vernietigd, met de brief van SMC van 25 maart 2021; althans
b. de vernietiging van dit beding uitspreekt; althans
c. voor recht verklaart dat dit beding vernietigbaar is;
Verjaring
VI in de rechtsverhouding tussen Airbnb en iedere gedupeerde, met betrekking tot het beding in de algemene voorwaarden van Airbnb dat huurders verplicht tot het betalen van servicekosten, voor recht verklaart dat:
a. dit beding ook buiten toepassing blijft voor zover de tot vernietiging van dit beding strekkende vordering is verjaard; althans
b. de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vernietiging van dit beding telkens aanvangt bij het finaliseren van de boeking.
Terugbetaling servicekosten
VII Airbnb veroordeelt tot betaling aan SMC van alle servicekosten die gedupeerden onverschuldigd (al dan niet via Airbnb Payments) aan Airbnb hebben betaald, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de gedupeerden de servicekosten hebben voldaan, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Informatie
VIII Airbnb veroordeelt tot overlegging aan SMC, welke overlegging dient te geschieden op een daarvoor gangbare en door een computer leesbare wijze, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, van een lijst met de naam- en adresgegevens alsmede van hun bank- en betalingsgegevens van alle gedupeerden die uit hoofde van het vonnis recht hebben op terugbetaling van servicekosten onder specificatie van de hoogte ervan en de datum waarop de betreffende gedupeerde de servicekosten hebben voldaan, onder verbeurte van een dwangsom van € 500.000 voor iedere dag, een gedeelte daarvan inbegrepen, dat Airbnb nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
IX Airbnb veroordeelt tot vergoeding aan SMC van:
a. de volledige door SMC gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak, tot aan de dag van de algehele voldoening, zonodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. de volledige proceskosten van SMC, de kosten van de funder en de nakosten daaronder begrepen, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak, tot aan de dag van de algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
c. de volledige kosten van SMC die zij zal maken in het kader van de schadeafwikkeling vanaf de dag van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat zij gemaakt worden, tot aan de dag van de algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.
Aan deze vorderingen legt SMC, samengevat, ten grondslag dat de uitkomst van de onder 2.5 bedoelde prejudiciële procedure niet wegneemt dat Airbnb geen servicekosten in rekening mag brengen aan consumentenhuurders omdat zij niet beschikt over de schriftelijke toestemming van deze huurders als bedoeld in artikel 7:417 lid 3 BW.
in het incident
3.3.
Airbnb vordert in het incident dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van SMC kennis te nemen en SMC veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
SMC concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.
3.5.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident
Algemeen
4.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is in werking getreden de Wet van 20 maart 2019, Stb. 130, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie, hierna: de WAMCA).
4.2.
SMC neemt in haar dagvaarding tot uitgangspunt dat de WAMCA op deze zaak van toepassing is.
4.3.
Aangezien Airbnb statutair gevestigd is te Dublin, Ierland, heeft deze zaak een internationaal karakter en moet de rechtbank, ook ambtshalve, beoordelen of zij internationaal bevoegd is van deze zaak kennis te nemen. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de Brussel I bis-verordening [2] (hierna: Brussel I bis) nu de hoofdvordering is ingesteld na 10 januari 2015 en de zaak valt binnen het materieel toepassingsgebied van deze verordening. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Ingevolge de in artikel 4 lid 1 Brussel I bis neergelegde hoofdregel is de rechter van de lidstaat waar de gedaagde woonplaats heeft, in dit geval de Ierse rechter, bevoegd. Daarnaast biedt Brussel I bis een aantal alternatieve bevoegdheidsregels. Omdat deze regels een uitzondering op de hoofdregel vormen, dient daaraan volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) een autonome en strikte uitlegging te worden gegeven, die niet verder gaat dan de door die verordening uitdrukkelijk voorziene gevallen. [3]
4.4.
SMC stelt dat de rechtbank internationaal bevoegd is op basis van artikel 22 van de Gebruiksvoorwaarden. Op grond van deze bepaling kunnen personen die accommodaties hebben gehuurd via haar platform ("as a consumer”) Airbnb in rechte betrekken voor de rechter van hun eigen verblijfplaats. Dit is volgens SMC in overeenstemming met artikel 18 lid 1 Brussel I bis. Omdat de collectieve actie uitsluitend strekt ter bescherming van de belangen van Nederlandse consumenten die tevens gedupeerden zijn en in alle arrondissementen binnen Nederland wonen, is volgens SMC in beginsel iedere Nederlandse rechter bevoegd. Aangezien een significant deel van de gedupeerden in het arrondissement Den Haag woonachtig is en SMC in Den Haag is gevestigd, heeft zij ervoor gekozen de zaak bij de Haagse rechtbank aanhangig te maken, aldus nog steeds SMC.
4.5.
Niet in geschil is dat de overeenkomsten die zijn gesloten tussen degenen wier belangen SMC stelt te behartigen en Airbnb vallen onder het bereik van Afdeling 4 van Brussel I bis (Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten). De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of zij aan de (door SMC genoemde) alternatieve bevoegdheidsregels van deze Afdeling rechtsmacht kan ontlenen. Vervolgens zal de rechtbank nagaan of sprake is van een rechtsgeldige forumkeuze voor deze rechtbank in de zin van artikel 25 Brussel 1 bis. Tenslotte komt aan de orde of de rechtbank bevoegd is op grond van artikel 7 Brussel I bis.
Artikel 18 lid 1 Brussel I bis
4.6.
Ingevolge artikel 18 lid 1 Brussel I bis kan een consument die als eiser optreedt de zaak onder meer aanhangig maken bij het gerecht waar hij op de datum waarop de rechtsvordering is ingesteld zijn woonplaats heeft. De vraag is nu of SMC als belangenbehartiger van Nederlandse personen die accommodaties hebben gehuurd via het platform van Airbnb, op grond van deze bepaling bij deze rechtbank terecht kan voor haar (collectieve) vorderingen tegen Airbnb. In dit verband acht de rechtbank richtinggevend het arrest van het HvJ EU inzake Schrems/Facebook [4] , waarin sprake is van een eiser die (naast zijn eigen rechten) aan hem gecedeerde rechten van andere consumenten geldend maakte. In deze uitspraak (over de voorganger van Brussel I bis) heeft het HvJ EU, voor zover nu van belang, overwogen:
“44 Voorts heeft het Hof reeds verklaard dat, aangezien de bijzondere regeling van de artikelen 15 en volgende van verordening nr. 44/2001 is ingegeven door het streven om de consument als de economisch zwakkere en juridisch minder ervaren contractspartij te beschermen, de consument slechts beschermd is voor zover hij persoonlijk eiser of verweerder in een rechtsgeding is. Bijgevolg is het forum consument (…) niet van toepassing op de eiser die niet zelf partij is bij de betrokken consumentenovereenkomst (zie in die zin arrest van 19 januari 1993, Shearson Lehman Hutton, C-89/91, EU:C:1993:15, punten 18, 23 en 24). Deze overwegingen dienen eveneens te gelden voor een consument die cessionaris is van rechten van andere consumenten.
45 De bevoegdheidsregels die voor door consumenten gesloten overeenkomsten in artikel 16, lid 1, van de voormelde verordening zijn neergelegd, zijn volgens de bewoordingen van die bepaling immers enkel van toepassing op de vordering die de consument instelt tegen de wederpartij bij de overeenkomst, hetgeen noodzakelijkerwijs impliceert dat de consument met de verwerende handelaar een overeenkomst heeft gesloten (arrest van 28 januari 2015, Kolassa, C-375/13, EU:C:2015:37, punt 32).
46 De voorwaarde dat er een overeenkomst is gesloten tussen de consument en de verwerende beroepsbeoefenaar zorgt ervoor dat kan worden voorspeld welk gerecht bevoegd is, wat volgens overweging 11 van verordening nr. 44/2001 een van de doelstellingen van deze verordening is.
47 Tot slot, en in tegenstelling tot wat in het kader van de onderhavige procedure door zowel Schrems als de Oostenrijkse en de Duitse regering is aangevoerd, is het niet omdat de cessionaris-consument hoe dan ook bij het gerecht van de plaats waar hij woonplaats heeft een vordering kan instellen op grond van de rechten die voor hem persoonlijk uit een met de verweerder gesloten overeenkomst voortvloeien en die analoog zijn met de rechten die aan hem zijn gecedeerd, dat ook deze laatste rechten tot de bevoegdheid van dat gerecht behoren.
48 Zoals het Hof immers in een andere context heeft gepreciseerd, kan een overdracht van een vordering op zich geen invloed hebben op de bepaling van het bevoegde gerecht (arresten van 18 juli 2013, ÖFAB, C-147/12, EU:C:2013:490, punt 58, en 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide, C-352/13, EU:C:2015:335, punt 35). Het is dan ook niet mogelijk dat andere dan de uitdrukkelijk door verordening nr. 44/2001 aangeduide gerechten bevoegd worden wanneer men meerdere rechten bij een enkele verzoeker bundelt. Zoals de advocaat-generaal in punt 98 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, kan een cessie zoals die in het hoofdgeding derhalve geen nieuw forum creëren ten gunste van de consument-cessionaris."
4.7.
Uit deze overwegingen maakt de rechtbank op dat artikel 18 lid 1 Brussel I bis uitsluitend internationale bevoegdheid schept in gevallen waarin de consument zelf procespartij is, dus niet als een andere partij voor deze consumenten optreedt. A-G Bobek heeft zich in zijn conclusie bij het arrest Schrems/Facebook, nrs. 119-123, ook expliciet in die zin uitgesproken. In deze procedure treedt SMC op als procespartij voor consumenten. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij in deze zaak aan artikel 18 lid 1 Brussel I bis geen internationale bevoegdheid kan ontlenen.
Artikel 19 lid 2 Brussel I bis
4.8.
Op grond van artikel 19 lid 2 Brussel I bis kan van Afdeling 4 worden afgeweken door overeenkomsten die aan de consument de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in die afdeling genoemde aanhangig te maken. Ook aan deze bepaling (in combinatie met artikel 22 van de Gebruiksvoorwaarden) kan de rechtbank geen bevoegdheid ontlenen om van de collectieve vorderingen van SMC kennis te nemen, reeds omdat de daarin geschapen mogelijkheid om een bevoegde rechter aan te wijzen is voorbehouden aan consumenten, en SMC, zoals hiervoor is overwogen, geen consument in de zin van de bepalingen van Brussel I bis is.
Artikel 25 Brussel I bis
4.9.
Voor zover SMC met een beroep op artikel 22 van de Gebruiksvoorwaarden heeft bedoeld te betogen dat zij zich kan beroepen op de daarin besloten liggende forumkeuze tussen Airbnb en de personen die behoren tot de door SMC gedefinieerde nauw omschreven groep voor wier belangen zij stelt op te komen, kort gezegd Nederlandse personen die accommodaties hebben gehuurd via het platform van Airbnb, faalt dit betoog. SMC heeft immers zelf geen overeenkomst met Airbnb gesloten en is zelf ook niet aan te merken als een “
consumer” in de zin van dit artikel. Dat Airbnb haar vorderingen heeft ingesteld als collectieve belangenbehartiger van (een deel van) die “
consumers” maakt dat niet anders. Er is geen sprake van een rechtsgeldige forumkeuze in de zin van artikel 25 Brussel I bis waaraan de rechtbank in deze zaak internationale bevoegdheid kan ontlenen.
Artikel 7 Brussel I bis
4.10.
Ten slotte heeft SMC een beroep gedaan op de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7 Brussel I bis. Artikel 7 lid 1 sub a van deze verordening bepaalt dat een persoon ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voor de verstrekking van diensten bepaalt artikel 7 punt 1 onder b Brussel I bis dat, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.
4.11.
Een overeenkomst waarvan de kenmerkende verbintenis bestaat in een dienstverrichting zal als ‘verstrekking van diensten’ in de zin artikel 7 punt 1 onder b Brussel I bis worden gekwalificeerd. [5] In dit geval is de kenmerkende verbintenis van de overeenkomst het door Airbnb bij elkaar brengen van een huurder en een verhuurder. Die overeenkomst valt daarmee onder het bereik van artikel 7 punt 1 onder b Brussel I bis. Dat is ook niet in geschil.
4.12.
Niet gesteld of anderszins gebleken is dat in de overeenkomst tussen Airbnb en de consument ‘anders is overeengekomen’ als hiervoor bedoeld. En verder stelt de rechtbank vast dat onderwerp van deze collectieve actie is daadwerkelijk door Airbnb verstrekte diensten.
4.13.
Daarmee resteert de vraag op welke plaats de diensten van Airbnb volgens de overeenkomst verstrekt werden. Naar vaste rechtspraak van het HvJ EU houdt het begrip „diensten” in de zin van artikel 7 lid 1 sub b Brussel I bis op zijn minst in dat de partij die deze verstrekt, een bepaalde activiteit verricht en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt. [6]
4.14.
Voor de toepassing van deze alternatieve bevoegdheidsregel geldt volgens de jurisprudentie van het HvJ EU [7] verder het volgende: ingeval op meerdere plaatsen diensten worden verricht, dan wel indien geen plaats voor die verrichting is vastgelegd, wordt onder plaats van uitvoering in beginsel verstaan de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht. Gelet op het doel van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels, dient deze plaats zo veel mogelijk uit de bepalingen van de overeenkomst zelf te worden afgeleid. Subsidiair moet de plaats in aanmerking worden genomen waar de werkzaamheden overwegend zijn verricht, mits de verrichting van diensten op die plaats niet indruist tegen de wil van partijen zoals die uit de bepalingen van de overeenkomst blijkt. Daarbij kan rekening worden gehouden met de feitelijke aspecten van de zaak, met name de ter plaatse doorgebrachte tijd en het belang van de werkzaamheden die er zijn verricht. Meer subsidiair kan worden aangesloten bij de woonplaats van degene die de werkzaamheden heeft verricht.
4.15.
De dienstverstrekking van Airbnb betreft, zoals zij onweersproken heeft aangevoerd, het aanbieden en opereren van een onlineplatform met de daarop aangeboden functionaliteiten voor het aanbieden, zoeken en boeken van accommodaties.
4.16.
Volgens Airbnb vindt de dienstverstrekking volgens de overeenkomst plaats in Ierland, primair omdat in de Gebruiksvoorwaarden is bepaald dat de Airbnb-entiteit die contracteert met de in de Europese Economische Ruimte (EER) woonachtige gebruikers, Airbnb Ierland UC is. Subsidiair voert Airbnb aan dat de feitelijke uitvoering van de overeenkomsten plaatsvindt in Dublin, omdat zij daar met haar circa 530 werknemers het online platform opereert en Airbnb de enige aanbieder van de website is. Ook haar bestuur zetelt in Dublin. Verder acht Airbnb van belang dat het HvJ EU in het Airbnb-arrest [8] heeft bepaald dat Ierland de lidstaat van vestiging van Airbnb is in de zin van de e-commercerichtlijn [9] . Meer-subsidiair voert Airbnb aan dat, als de plaats van dienstverstrekking noch op grond van de bepalingen van de overeenkomst, noch op basis van de daadwerkelijke uitvoering kan worden bepaald, de woonplaats van de dienstverrichter bepalend is.
4.17.
Hiertegenover stelt SMC zich op het standpunt dat de dienstverstrekking volgens de overeenkomst in Nederland plaatsvindt, omdat Airbnb met een Nederlandstalige website actief is en daarmee in Nederland diensten verstrekt.
4.18.
Hierover wordt het volgende overwogen. Het gaat in deze zaak om online bemiddeling bij de verhuur van onroerende zaken. De bemiddelingsdienst die Airbnb verricht houdt meer bepaald in dat op basis van een overzichtelijke lijst van accommodaties die op het onlineplatform beschikbaar is en voldoet aan de criteria die zijn opgegeven door de personen die op zoek zijn naar accommodatie voor een kort verblijf, een “
tool” wordt aangereikt waarmee overeenkomsten voor toekomstige transacties eenvoudiger kunnen worden afgesloten. Het wezenlijke kenmerk van het door Airbnb beheerde onlineplatform ligt in het opstellen van een dergelijke lijst ten gunste van zowel verhuurders die over te huur staande accommodatie beschikken als personen die op zoek zijn naar dergelijke accommodatie. In de overeenkomst (met name de Gebruiksvoorwaarden) is niet vastgelegd waar deze dienstverstrekking plaatsvindt. De omstandigheid dat in de Gebruiksvoorwaarden is bepaald dat met het in Ierland gevestigde Airbnb wordt gecontracteerd is een onvoldoende aanknopingspunt voor de bepaling van de plaats van dienstverstrekking. Nu die plaats in de overeenkomst niet is vastgelegd, moet de plaats van dienstverstrekking worden bepaald aan de hand van de feitelijke uitvoering van de overeenkomst. De vraag is wat hierbij beslissend is, de omstandigheid dat Airbnb het online platform (op de Nederlandse website) vanuit Dublin, Ierland, opereert (i), of de omstandigheid dat in Nederland door consumenten gebruik wordt gemaakt van dat platform (ii).
4.19.
De rechtbank acht op dit punt allereerst van de belang dat het passief toestaan door Airbnb van het gebruik van het platform geen dienstverstrekking in de zin van artikel 7 Brussel I bis is, omdat dienstverstrekking een activiteit inhoudt. [10] Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals Airbnb onweersproken heeft aangevoerd, het platform overal ter wereld kan worden gebruikt. Dit maakt omstandigheid (ii) geen voldoende voorspelbare en dus een ongeschikte aanknopingsfactor voor de plaats van dienstverstrekking. Omstandigheid (i) is dat wel.
4.20.
Gelet op het voorgaande moet in deze zaak Dublin, Ierland, worden aangemerkt als plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt als bedoeld in artikel 7 punt 1 Brussel I bis. Aan dit artikel kan de rechtbank dus geen internationale bevoegdheid ontlenen.
4.21.
Andere dan de hiervoor besproken bevoegdheidsgronden zijn niet gesteld en zijn de rechtbank ook niet gebleken. Dit leidt tot de slotsom dat de rechtbank niet bevoegd is van de hoofdzaak kennis te nemen.
4.22.
SMC zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die kosten worden aan de zijde van Airbnb begroot op € 2.162, namelijk
€ 667 aan griffierecht en € 1.495 aan salaris advocaat (2,5 x punten à € 598, volgens tarief II). De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.
4.23.
De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173 dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90 en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident en in de hoofdzaak
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van SMC kennis te nemen;
5.2.
veroordeelt SMC in de proceskosten, begroot op € 1.495 aan tot op heden gemaakte kosten, te vermeerderen met de nakosten bedoeld onder 4.22 en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld onder 4.23;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten, mr. M.A. van de Laarschot en mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1725.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europese Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1).
3.Vgl. onder meer HvJ EU 10 juni 2004, C-168/02, ECLI:EU:C:2004:364, NJ 2006/335 (Kronhofer/Maier), en HvJ EU 5 juli 2018, C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533, NJ 2019/1 (flyLAL-Lithuanian Airlines II).
4.HvJ EU 25 januari 2018, C-498/16, ECLI:EU:C:2018:37, (Schrems/Facebook Ireland).
5.HvJ EU 25 februari 2010, C-381/08, ECLI:EU:C:2010:90, NJ 2010, 521 (Car Trim/KeySafety Systems).
6.Vgl. HvJ EU 25 maart 2021, C-307/19, ECLI:EU:C:2021:236 (Obala/NBL Leasing) r.o. 93-94.
7.HvJ EU 11 maart 2010, C-19/09, ECLI:EU:C:2010:137, NJ 2010/552 (Wood Floor Solutions/Silva Trade).
8.HvJ EU 19 december 2019, C-390/18, ECLI:EU:C:2019:1112 (Airbnb Ireland), r.o. 86.
9.Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt.
10.Zie het onder noot 6 genoemde arrest.