In deze civiele procedure vordert de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), betaling van onbetaalde aflostermijnen van studiefinancieringsschulden door de gedaagde, die in België woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in de periode van 1994 tot en met 2002 studiefinanciering heeft ontvangen, welke niet is omgezet in een gift en dus terugbetaald moet worden. De vordering betreft een hoofdsom van € 41.667,22, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de rechtsmacht en toepasselijkheid van het Nederlands recht bevestigd, gezien het internationale karakter van de zaak.
De rechtbank heeft de feiten van de zaak uitvoerig besproken, waaronder de aanvragen en besluiten van DUO met betrekking tot de studiefinanciering en de terugbetalingsverplichtingen. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van DUO formele rechtskracht hebben, wat betekent dat de hoogte van de schuld vaststaat, tenzij de gedaagde tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft voldaan aan de terugbetalingsverplichtingen en dat de vordering van de Staat voor een deel is afgewezen wegens het ontbreken van bewijs van formele rechtskracht voor bepaalde besluiten.
De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.929,28, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de Staat begroot op € 4.472,33. Tevens is een artikel 53 certificaat afgegeven, zoals verzocht door de Staat. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.C. Hartendorp op 5 juli 2023.