ECLI:NL:RBDHA:2023:854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht naar Duitsland en medische situatie van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de overdracht van eiseres naar Duitsland op basis van de Dublin-verordening. Eiseres, een Syrische vrouw met psychische klachten, had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres stelde dat de overdracht naar Duitsland een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar medische situatie met zich meebracht, en dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar gezondheidstoestand.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had besloten om geen nader onderzoek te verrichten naar de medische situatie van eiseres. De rechtbank baseerde zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de staatssecretaris mag aannemen dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij de benodigde zorg in Duitsland niet zou kunnen krijgen, en de staatssecretaris had de Duitse autoriteiten geïnformeerd over haar medische situatie.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de overdracht naar Duitsland een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar medische situatie met zich meebracht. De eigen verklaringen van eiseres waren onvoldoende om dit risico aan te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waardoor het bestreden besluit van de staatssecretaris in stand bleef. Eiseres kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26259

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

Geboren op [geboortedatum] ,
Afkomst: Syrisch
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 28 december 2022 heeft eiseres de gronden ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder het zaaknummer NL22.26260.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.26260, op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1
Eiseres heeft op 31 juli 2022 een asielaanvraag gedaan in Nederland. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiseres op 23 juli 2022 in Duitsland geregistreerd is. In het systeem is geregistreerd dat eiseres asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Het geregistreerde verzoek is in Duitsland nog in behandeling.
1.2
Eiseres heeft psychische klachten. Zij lijdt aan een paniekstoornis, waarbij zij angstaanvallen krijgt. Hiervoor krijgt zij medicatie. Tevens staat zij op de wachtlijst voor specialistische behandeling bij De Evenaar te Heerenveen.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublin-verordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 31 augustus 2022 aanvaard.
3. Eiseres is het niet eens met de overdracht aan Duitsland. Eiseres heeft psychische klachten. Zij lijdt aan een angststoornis, die zich uit in paniekaanvallen. Zij zal hiervoor ook specialistische behandeling krijgen, zodra er plek voor haar is. Eiseres ziet dermate op tegen de overdracht aan Duitsland dat zij hiervan angstaanvallen krijgt en suïcidale uitspraken doet. De staatssecretaris kan dan ook niet overgaan tot overdracht aan Duitsland zonder eerst het Bureau Medische Advisering (BMA) om een advies te vragen. Door te beslissen zonder eerst een advies aan het BMA te vragen, heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat overdracht aan Duitsland niet leidt tot een met artikel 3 van het EVRM [2] strijdige behandeling. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het C.K.-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [3] en de uitwerking daarvan in werkinstructie 2021/3 en tevens naar een (ongepubliceerde) uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [4] Overdracht aan Duitsland levert een reëel en bewezen risico op van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar medische situatie, aldus eiseres.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de medische situatie van eiseres geen aanleiding heeft hoeven zien om van overdracht aan Duitsland af te zien. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat de medische zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres de door haar benodigde zorg in Duitsland niet kan krijgen. Daarom is ook niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen. Daar komt bij dat de staatssecretaris de Duitse autoriteiten informeert over de medische situatie van eiseres. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat eiseres ook na overdracht de door haar benodigde voorzieningen zal ontvangen.
3.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan Duitsland een reëel en bewezen risico oplevert van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar medische situatie. Hoewel uit het dossier blijkt dat eiseres psychische klachten heeft, geeft het geen informatie over de gevolgen van een overdracht voor haar gezondheidstoestand. Ook blijkt niet, uit bijvoorbeeld verklaringen van een arts, dat het risico op een mogelijke achteruitgang van haar psychische gezondheidstoestand als gevolg van de overdracht als reëel of hoog is ingeschat. Om te kunnen concluderen dat van een zodanig risico sprake is, zijn objectieve gegevens nodig waaruit de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van eiseres en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht blijken. [5] De eigen verklaringen van eiseres zijn onvoldoende om dit risico aan te nemen.
3.3
De rechtbank is op grond van hetgeen hierboven is besproken van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar de gezondheidstoestand van eiseres en de gevolgen daarvoor van een overdracht. De staatssecretaris heeft het BMA dan ook niet hoeven inschakelen. De situatie van eiseres komt bovendien niet overeen met de situatie in de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. In die zaak besloot de staatssecretaris ter zitting alsnog dat een medisch advies van het BMA nodig was, terwijl er voorafgaand aan de beslissing afgezien was van het vragen van medisch advies. In deze zaak heeft de staatssecretaris het echter – op goede gronden – op geen enkel moment nodig geacht om medisch advies in te winnen bij het BMA.
4. Eiseres verwijst in beroep naar haar standpunten uit de zienswijze. In de zienswijze stelt eiseres dat haar eindbestemming van meet af aan Nederland is geweest en dat het nooit haar bedoeling is geweest om in Duitsland asiel aan te vragen. Voorts stelt eiseres dat haar behandeling door de Duitse autoriteiten niet voldoet aan de Europese minimumstandaarden die zien op de manier waarop met kwetsbare asielzoekers dient te worden omgegaan. Eiseres is kwetsbaar omdat zij alleenstaande moeder is. Zij mist haar kinderen met wie zij zo spoedig mogelijk herenigd wil worden.
4.1
De stellingen van eiseres kunnen niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming volgt uit hoofdstuk III van de Dublin-verordening. Dat eiseres nooit asiel heeft willen aanvragen in Duitsland, doet aan deze wettelijk bepaalde verantwoordelijkheid niet af, nu de wil of intentie van eiseres niet relevant is voor het bepalen van de verantwoordelijkheid.
4.2
De staatssecretaris mag voorts ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. Eiseres heeft haar stelling dat zij door de Duitse autoriteiten niet behandeld is volgens de Europese minimumstandaarden niet onderbouwd en is er dus niet in geslaagd om ernstige tekortkomingen in het Duitse opvang- en asielsysteem aannemelijk te maken.
4.3
Eiseres heeft tot slot op geen enkele wijze onderbouwd dat zij een kwetsbare asielzoeker is, noch welke conclusies of gevolgen de staatssecretaris aan deze kwalificatie had moeten verbinden. De enkele stelling dat zij een alleenstaande moeder is die haar kinderen mist is daarvoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 inzake C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 november 2022, NL22.21131.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580.