ECLI:NL:RBDHA:2023:8508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL22.24935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning als familie- of gezinslid en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Somalische man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend op basis van zijn relatie met zijn ex-echtgenote. Na de beëindiging van deze relatie heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning ingetrokken en de aanvraag voor verlenging afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de intrekking in strijd was met zijn recht op privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft de zaak op 16 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van eiser bij het voortzetten van zijn privéleven in Nederland. De rechtbank stelde vast dat eiser goed geïntegreerd was in de Nederlandse samenleving, een succesvolle onderneming had en geen beroep deed op de sociale voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die de staatssecretaris had gemaakt niet in overeenstemming was met de vereisten van zorgvuldigheid en motivering zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd moet worden verstrekt. De rechtbank heeft ook de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.868,-, en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24935

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Gündoğdu en mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en de afwijzing van zijn aanvraag om verlenging van deze verblijfsvergunning (opnieuw) ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Abdullahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Breda.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Somalische nationaliteit.
2. Met ingang van 9 juli 2016 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [ex-echtgenote]’, geldig tot 6 juli 2021. [ex-echtgenote] was de echtgenote van eiser.
3. Op 29 mei 2020 heeft verweerder het voornemen geuit om eisers verblijfsvergunning in te trekken, omdat hij niet meer op hetzelfde adres woont als [ex-echtgenote]. Eiser heeft in zijn zienswijze aan verweerder meegedeeld dat zijn relatie met [ex-echtgenote] inderdaad is verbroken, maar dat intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd zou zijn met het recht op privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast heeft eiser op 21 mei 2021 bij verweerder een aanvraag ingediend om verlenging van zijn verblijfsvergunning.
4. Met het besluit van 12 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken en de aanvraag om verlenging afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 19, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden van de vergunning voor verblijf bij [ex-echtgenote], omdat eisers relatie met haar is verbroken. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat uitzetting van eiser niet in strijd is met het recht op privéleven.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 24 maart 2022 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8727, heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 maart 2022 vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord over zijn bezwaar. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder bij het maken van de belangenafweging in het kader van het recht op privéleven onvoldoende uiteen heeft gezet welke belangen van de Nederlandse staat aan de orde zijn.
6. Op 2 november 2022 heeft verweerder eiser alsnog gehoord over zijn bezwaar. Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank zal beoordelen of dit terecht is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd. In hoofdlijn voert eiser tegen het bestreden besluit aan dat verweerder weer geen juiste belangenafweging heeft gemaakt in het kader van zijn recht op privéleven.
Toetsingskader
7. Niet in geschil is dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden van zijn vergunning voor verblijf bij [ex-echtgenote] omdat zijn relatie met haar verbroken is. Ook niet in geschil is dat eiser privéleven heeft in Nederland zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Wel in geschil is of verweerder alsnog op goede gronden heeft overwogen dat eisers belang bij voortzetting van zijn privéleven in Nederland niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse staat.
8. Artikel 8 van het EVRM beschermt het recht op eerbiediging van het privéleven. De aanwezigheid van privéleven betekent echter niet meteen dat verblijf in Nederland moet worden toegestaan. Dit is alleen het geval als de afweging tussen de belangen van de vreemdeling en die van de Nederlandse staat in het voordeel van de vreemdeling uitvalt. Verweerder moet alle relevante feiten en omstandigheden bij het maken van een dergelijke afweging betrekken. Of dit is gebeurd, toetst de rechtbank vol. Vervolgens moet de belangenafweging getuigen van een redelijk evenwicht (
fair balance). Omdat verweerder hierbij enige mate van beoordelingsruimte (
margin of appreciation) heeft, toetst de rechtbank dit enigszins terughoudend.

Belangenafweging

9. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de belangen van de Nederlandse staat zijn gelegen in:
 het stellen en handhaven van de regels over de toelating en het verblijf van vreemdelingen,
 het behoud van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid,
 het beschermen van de gezondheid en de rechten en vrijheden van anderen, en
 de bescherming van het economische welzijn van het land.
10. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eisers belang om zijn privéleven in Nederland uit te oefenen niet opweegt tegen de belangen van de Nederlandse staat. Volgens verweerder is er namelijk geen sprake van bijzondere omstandigheden. Dat eiser werkt, de taal leert en een sociaal netwerk heeft, zijn logische gevolgen van verblijf. Het grootste deel van zijn leven (tot zijn 20e) heeft eiser buiten Nederland gewoond. Eiser is pas na het voornemen tot intrekking geslaagd voor vier van de vijf onderdelen van het inburgeringsexamen en voor één onderdeel (spreekvaardigheid) is hij nog niet geslaagd. Dat eiser een goed functionerende kapperszaak beheert in Amsterdam en de ambitie heeft om verder te studeren, is niet ongebruikelijk of uniek. Eisers bedrijfspartner kan deze zaak voortzetten en eiser kan opnieuw een zaak beginnen in Somalië. Dat eiser in Somalië mogelijk zal worden vervolgd omdat hij is verwesterd, kan alleen in een asielprocedure aan de orde komen.
11. Eiser voert hiertegen aan dat zijn aanwezigheid in Nederland niet schadelijk is voor de door verweerder genoemde belangen van de Nederlandse staat. Eiser is goed geïntegreerd, economisch succesvol, doet geen beroep op de openbare kas, toont ambitie, heeft een sociaal leven en spreekt de taal grotendeels. Hij is aldus geen gevaar voor de openbare orde en de rechten en vrijheden van anderen en draagt juist bij aan de Nederlandse economie. Dat hij één onderdeel van het inburgeringsexamen nog niet heeft behaald, omdat hij daarvoor nog net niet genoeg Nederlands spreekt, kan hem bezwaarlijk worden tegengeworpen. Bovendien heeft eiser dit onderdeel nog niet kunnen herkansen vanwege de intrekking van zijn verblijfsrecht. Verweerder miskent dat eiser als ondernemer winstbelasting afdraagt en arbeidsplaatsen creëert op de Nederlandse arbeidsmarkt. Ook miskent verweerder dat eiser zijn leven in een land als Somalië, waar geen sprake is van veiligheid en waar persoonlijke ambitie niet wordt gestimuleerd, niet kan voortzetten zoals hij dat nu gewend is.
12. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging niet getuigt van een
fair balanceen overweegt daartoe als volgt.
13. In beroep heeft verweerder uitgelegd dat voor de Nederlandse staat in dit geval alleen het belang van het handhaven van het toelatingsbeleid en het economische belang in het geding zijn. Verweerder heeft daarmee, en door het alsnog horen van eiser, wel gevolg gegeven aan de voornoemde uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2022. Verweerder heeft op de zitting verduidelijkt waarom eisers aanwezigheid volgens hem raakt aan het economische belang van Nederland. Niet in geschil is dat eiser geen beroep doet op de openbare kas. Maar volgens verweerder neemt eiser een plaats in op de Nederlandse arbeidsmarkt die ook kan worden ingevuld door iemand anders met rechtmatig verblijf en is er vanwege de kapperszaak van eiser minder clientèle voor de andere kapperszaken in de omgeving. Bij het verweerschrift heeft verweerder overigens nog een uittreksel uit het Suwinet overgelegd, dat gelet op wat ter zitting hierover is besproken, dient ter onderbouwing van het standpunt dat eisers kapperszaak door de bedrijfspartner kan worden voortgezet. Omdat hierop namens eiser ter zitting adequaat is gereageerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verweerschrift met bijlage wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van het economisch belang van de staat ten onrechte niet onderkend dat eisers kapperszaak meerdere personeelsleden heeft, zodat eiser meer arbeidsplaatsen creëert dan inneemt, en dat eiser belasting afdraagt aan de Nederlandse staat. Ook heeft verweerder niet onderkend het eenieder met een arbeidsmarkttoestemming vrij staat om een concurrerende onderneming te starten en dat concurrentie in het algemeen de economie juist ten goede komt. Verweerder heeft daarom met de gegeven motivering het economische belang van Nederland niet in het nadeel van eiser mogen meewegen.
15. Verweerder heeft de maatstaf gehanteerd dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden voordat de belangenafweging in het voordeel van eiser kan uitvallen. Blijkens de jurisprudentie zijn bijzondere omstandigheden vereist als privéleven is opgebouwd tijdens een precair verblijfsrecht. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank hierbij op de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709 (
Nunez tegen Noorwegen) en van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810 (
Jeunesse tegen Nederland). Eisers verblijfsrecht is met ingang van 13 november 2019 precair aangezien toen zijn relatie met [ex-echtgenote] is geëindigd. Daarvóór heeft eiser echter sinds 9 juli 2016 rechtmatig verblijf gehad in Nederland. In het bestreden besluit is ten onrechte niet onderkend dat deze periode ten volle in het voordeel van eiser meeweegt. Ook is in het bestreden besluit ten onrechte niet onderkend welk aandeel verweerder heeft gehad in de periode waarin eisers verblijfsrecht precair was. In dat kader stelt de rechtbank vast dat verweerder pas na bijna elf maanden na eisers zienswijze op het voornemen het primaire besluit heeft genomen en dat verweerder pas na ruim acht maanden op het bezwaar heeft beslist. Dat besluit van verweerder hield in beroep geen stand, waardoor het nog eens acht maanden duurde voordat er opnieuw op het bezwaar werd beslist. Dat eiser verder privéleven heeft opgebouwd tijdens een precair verblijfsrecht, kan daarom maar zeer ten dele in zijn nadeel worden meegewogen.
16. In het verlengde hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend gemotiveerd waarom het niet voldoende zou zijn dat iemand als eiser bijna volledig is geïntegreerd binnen enkele jaren nadat hij vanuit Somalië naar Nederland is gekomen. De overweging dat de meeste mensen die naar Nederland komen gaan werken, de taal leren en een sociaal netwerk opbouwen, doet onvoldoende recht aan de persoonlijke situatie van eiser die in korte tijd een succesvolle onderneming heeft opgezet en onbetwist actief meedoet in de Nederlandse maatschappij.
17. Uit de jurisprudentie blijkt verder dat het bestaan van objectieve belemmeringen om privéleven in het land van herkomst uit te oefenen relevant is bij de belangenafweging. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op het arrest van het EHRM van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599 (
Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland). Dit is ook overgenomen in verweerders Werkinstructie 2020/16. Verweerder heeft daarom ten onrechte overwogen dat eisers stelling, dat hij in Somalië zal worden vervolgd omdat hij verwesterd is, alleen in een asielprocedure aan de orde kan komen. Daarmee heeft verweerder namelijk ten onrechte nagelaten om te beoordelen of er in het geval van eiser sprake is van een objectieve belemmering voor uitoefening van het privéleven in Somalië.
18. Dat eiser één onderdeel van het inburgeringsexamen niet binnen de termijn van de Wet inburgering heeft behaald en dat hij tot zijn 20e in Somalië heeft gewoond weegt in zijn nadeel. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is dat naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om het belang van verweerder bij het handhaven van het toelatingsbeleid te laten prevaleren.
Conclusie
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kleven er diverse gebreken aan het bestreden besluit. Verweerder heeft met de gegeven motivering het economische belang van Nederland ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen en verweerder heeft ten onrechte geen
fair balancegemaakt tussen eisers belang bij uitoefening van zijn privéleven in Nederland en het belang van de Nederlandse staat bij de handhaving van het toelatingsbeleid. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 (zorgvuldigheidsvereiste) en 7:12 (motiveringsvereiste in bezwaar) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
20. In de voornoemde uitspraak van de rechtbank van 26 augustus 2022 is geoordeeld dat de eerder door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van eisers privéleven gebrekkig was. Het beroep wordt nu dus voor de tweede keer op hetzelfde aspect gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recentelijk geoordeeld dat artikel 8:72, vierde lid, van de Awb in een dergelijk geval met zich brengt dat zelf in de zaak moet worden voorzien. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2177. Gelet hierop zal de rechtbank het primaire besluit herroepen en bepalen dat aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd moet worden verstrekt.
21. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184.- moet vergoeden. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vast. De rechtsbijstand door een gemachtigde levert in totaal 4 punten op. Aangezien het primaire besluit wordt herroepen: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,-. Daarnaast: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-. Dit wordt vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld). Toegekend wordt in totaal: € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het primaire besluit;
 draagt verweerder op om aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verstrekken;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 2.868,- (achtentwintighonderdachtenzestig euro);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.