ECLI:NL:RBDHA:2023:8506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL22.25579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende aannemelijkheid verblijfsdoel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Filipijnse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, met als doel haar partner te bezoeken en het land te leren kennen. De aanvraag werd echter afgewezen op 29 juni 2022, omdat verweerder van mening was dat eiseres het verblijfsdoel onvoldoende aannemelijk had gemaakt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door verweerder kennelijk ongegrond verklaard zonder haar te horen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 16 maart 2023 behandeld. Eiseres voerde aan dat verweerder te strenge eisen stelde aan de bewijsvoering van haar relatie met de referent, en dat zij niet gehoord had moeten worden in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiseres het verblijfsdoel niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om het verblijfsdoel aannemelijk te maken en dat verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij deze beoordeling.

De rechtbank concludeerde dat de door eiseres overgelegde documenten, waaronder een kopie van het paspoort van de referent, niet voldoende waren om de gestelde relatie te onderbouwen. Ook werd vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren gepresenteerd in de bezwaarfase die de afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigden: R. Mandersloot en mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Met het besluit van 16 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig de heer [naam referent], referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Breda.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1990 en de Filipijnse nationaliteit te hebben. Zij stelt een liefdesrelatie te hebben met referent. Zij heeft bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een visum voor kort verblijf. Daarbij heeft zij gesteld dat zij naar Nederland wil komen om het land, de manier van leven en de familie van referent te leren kennen, alvorens te beslissen of zij met referent wil gaan samenwonen.
2. Met het besluit van 29 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (de Visumcode). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf in Nederland onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiseres haar relatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt of heeft aangetoond met objectieve bewijsstukken.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft eiseres niet gehoord over haar bezwaar.
Beroepsgronden
4. In beroep voert eiseres daartegen het volgende aan. Zowel bij de aanvraag als in bezwaar is duidelijk vermeld dat zij naar Nederland wil komen om haar partner te bezoeken. Verweerder hanteert een te strenge maatstaf aangezien de Visumcode niet vereist dat er objectief verifieerbare documenten worden overgelegd. Omdat er geen sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, is objectief bewijs van de relatie naar zijn aard niet mogelijk. De in bijlage II van de Visumcode genoemde stukken zijn, voor zover van toepassing, overgelegd. Hierbij gaat het om de kopie van het paspoort van referent en om de brief van eiseres van 16 juni 2022 die bij de aanvraag zijn overgelegd. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder haar over haar bezwaar had moeten horen. Daarbij wijst zij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
Oordeel van de rechtbank
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres het verblijfsdoel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
6. In de Visumcode staat dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om het verblijfsdoel aannemelijk te maken. Verweerder heeft een ruime beoordelingsmarge bij het beoordelen van de vraag of dat is gebeurd. Dat blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862 (
Koushkaki tegen Duitsland). Dit brengt mee dat de rechtbank de beoordeling van verweerder terughoudend moet toetsen. Dat betekent dat de rechtbank niet zijn eigen beoordeling in de plaats van die van verweerder mag stellen, maar moet nagaan of verweerder het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
7. In artikel 14, derde lid, van de Visumcode staat dat verweerder bewijsstukken mag verlangen om te verifiëren wat het verblijfsdoel is. Ook staat in dit artikellid dat de lijst van bewijsstukken in bijlage II niet-limitatief is. Hieruit volgt dat verweerder niet te streng naar de aanvraag van eiseres heeft gekeken.
8. Uit de door eiseres overgelegde kopie van het paspoort van referent blijkt dat referent éénmaal in de Filipijnen is geweest, namelijk in de periode maart-april 2019. Uit de brief van eiseres van 16 juni 2022 en uit de verklaringen van referent ter zitting blijkt echter dat de gestelde relatie tussen eiseres en referent in 2021 is begonnen. De kopie van het paspoort van referent kan om die reden niet dienen als onderbouwing van de gestelde relatie. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de brief van eiseres op zichzelf onvoldoende basis biedt om de gestelde relatie aannemelijk te achten. Stukken die de verklaring van eiseres over de gestelde relatie met referent onderbouwen ontbreken. De rechtbank stelt vast dat referent zich garant heeft gesteld voor de verblijfskosten en tijdige terugkeer van eiseres en dat eiseres bij de aanvraag een certificaat van de gemeente Malapatan heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zij alleenstaand ouder is. Dit zegt echter niets over de aard van de gestelde relatie tussen eiseres en referent. In de bezwaarfase zijn er geen nieuwe stukken overgelegd, afgezien van een onvolledig ingevulde vragenlijst die naar aanleiding van het bezwaarschrift door verweerder aan eiseres is toegezonden en waaruit geen nieuwe feiten en omstandigheden blijken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum heeft kunnen afwijzen, omdat zij het verblijfsdoel niet aannemelijk heeft gemaakt.
9. De Afdeling heeft in de door eiseres aangehaalde uitspraak van 6 juli 2022 benadrukt dat de indiener van een bezwaarschrift in beginsel door het bestuursorgaan over zijn bezwaar moet worden gehoord. Op dit beginsel bestaan echter uitzonderingen. In dit geval is duidelijk in het primaire besluit opgenomen waarom de aanvraag van eiseres is afgewezen. Daarna zijn er door eiseres in het bezwaarschrift geen nieuwe stukken, feiten of omstandigheden naar voren gebracht. Verweerder kon daarom meteen uit het bezwaarschrift, gelezen in relatie tot het primaire besluit, opmaken dat het bezwaar ongegrond was. Gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mocht verweerder daarom afzien van het horen van eiseres in bezwaar.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.