In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) die aan eiser is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.M. Bothof, heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van de naheffingsaanslag door verweerder, die deze had gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2022. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 mei 2023 gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren.
De kern van het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Eiser betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en stelt dat de waardevermindering van de auto als gevolg van schade hoger is dan door verweerder is vastgesteld. Verweerder heeft zich gebaseerd op een taxatierapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) en heeft een lager schadebedrag in aanmerking genomen dan eiser heeft voorgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat de staat van de auto op het moment van aangifte gelijk was aan die op de datum van taxatie, en dat de bewijslast voor de waardevermindering bij eiser ligt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de door verweerder in aanmerking genomen waardevermindering van € 6.569 juist is. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding, aangezien de overschrijding gering was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.