ECLI:NL:RBDHA:2023:841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.20372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf en belangenafweging in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Indiase vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zus in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag was eerder afgewezen, omdat de staatssecretaris van mening was dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zus, en dat het belang van eiseres niet opwoog tegen het belang van de Nederlandse overheid bij het uitvoeren van het migratiebeleid.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de staatssecretaris een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en dat er wel degelijk sprake is van een bijzondere band tussen haar en haar zus. De rechtbank heeft de zaak op 11 januari 2023 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de referente, haar zus, ook aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris te streng had getoetst en onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een band die de gemiddelde band tussen twee meerderjarige zussen overstijgt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.674,- werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 184,- worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. W. Epema en mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verstrekken ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en diens juridisch medewerker T. Sleeman. Verder is verschenen [Naam 2], referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.R.R. Brock.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Indiase nationaliteit te bezitten. Op 15 maart 2020 heeft zij bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een mvv met als doel om in Nederland bij referente (haar zus) te verblijven.
2. Bij besluit van 15 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussen eiseres en referente geen sprake is van
more than the normal emotional ties. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat het belang van eiseres om in Nederland bij referente te verblijven niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse overheid bij het uitvoeren van het migratiebeleid.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 20 juni 2022 heeft verweerder referente gehoord. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. In beroep voert eiseres daartegen het volgende aan. Verweerder heeft een onjuist toetsingskader gehanteerd door de belangenafweging geen onderdeel te laten uitmaken van de vraag of sprake is van
more than the normal emotional ties. Voor zover de rechtbank deze beroepsgrond niet volgt, miskent verweerder dat tussen haar en referente wel degelijk sprake is van
more than the normal emotional tiesen is de belangenafweging ten onrechte niet in haar voordeel uitgevallen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiseres heeft haar aanvraag gebaseerd op het recht op gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Niet in geschil is dat gezinsleven in de zin van dit artikel bij meerderjarige zussen alleen bestaat als tussen hen sprake is van
more than the normal emotional ties(een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie).
6. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, is mede gelet op deze jurisprudentie geoordeeld dat verweerder wel zwaarwegend, maar geen doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
7. In de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, is uiteengezet dat zowel de vraag of sprake is van
more than the normal emotional tiesals het maken van een belangenafweging van feitelijke aard is zodat beide onderdelen van de beoordeling elkaar beïnvloeden. De rechtbank volgt eiseres echter niet in haar stelling dat verweerder in deze zaak een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Uit deze uitspraak volgt namelijk niet dat het beoordelen van gezinsleven en het maken van een belangenafweging moet worden geïntegreerd. Uit deze uitspraak volgt alleen dat verweerder, anders dan voorheen, niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet sprake is van gezinsleven maar dat hij altijd een belangenafweging moet verrichten.
8. De rechtbank volgt eiseres wel in haar stelling dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat tussen haar en referente geen sprake is van
more than the normal emotional ties. Daartoe is redengevend dat verweerder heeft beoordeeld of eiseres zonder referente kan functioneren, terwijl daarmee gelet op wat hiervoor onder 6. uiteen is gezet een te strenge maatstaf is gehanteerd. De rechtbank wijst in dit verband met name op de pagina’s 5 en 7 van het bestreden besluit en pagina 2 van het verweerschrift. Uit de door referente overgelegde kopieën van haar paspoort en brieven van haar werkgever blijkt dat zij sinds het overlijden van haar ouders zodanig vaak naar eiseres in India gaat dat haar baan in Nederland bijna op de tocht komt te staan. Niet in geschil is dat referente en eiseres elkaar minstens één keer per dag en soms vaker bellen. Onderbouwd is dat eiseres lijdt aan schizofrenie en dat volgens haar behandelend psychiater in Bangalore de steun van referente noodzakelijk is om een achteruitgang in gezondheid te voorkomen. Verweerder heeft weliswaar overwogen dat ook andere gezinsleden in India eiseres kunnen ondersteunen, maar is niet ingegaan op de stelling dat eiseres een bijzondere vertrouwensband met referente heeft vanwege hun gezamenlijke verleden. In het verweerschrift deelt verweerder mee niet te volgen dat referente haar deel van de erfenis van haar ouders heeft afgestaan ten gunste van eiseres, terwijl hiervan in de besluitvormingsfase wel is uitgegaan. Verweerder heeft echter niet toegelicht waarom hij van standpunt is veranderd. Door zo te handelen heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom hij geen gewicht heeft toegekend aan de door referente gestelde financiële steun aan eiseres. Ten slotte heeft verweerder op pagina 6 van het bestreden besluit in de beoordeling betrokken dat eiseres geen band heeft met Nederland, zonder toe te lichten wat hiervan de betekenis is bij het beoordelen van de
emotional tiestussen eiseres en referente. In het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom ondanks al het voorgaande tussen eiseres en referente geen sprake zou zijn van een band die de gemiddelde band tussen twee meerderjarige zussen overstijgt.
9. Ten aanzien van de gemaakte belangenafweging heeft verweerder in het verweerschrift meegedeeld dat in het voordeel van eiseres weegt dat zij in Nederland bij referente kan verblijven en dat referente in haar onderhoud kan voorzien. De kanttekening daarbij dat de hoogte van het inkomen van referente niet is aangetoond, is ter zitting teruggenomen. De overwegingen in het bestreden besluit over het economische belang van Nederland kunnen hierom geen stand houden. Verder heeft verweerder, gelet op wat hiervoor is overwogen, in de belangenafweging ten onrechte gewicht toegekend aan zijn standpunt dat niet is gebleken dat eiseres niet zonder referente kan functioneren (pagina 7 van het bestreden besluit). Dit brengt met zich dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom het belang van eiseres om in Nederland bij referente te verblijven niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse overheid bij het uitvoeren van het migratiebeleid.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat een besluit op bezwaar deugdelijk gemotiveerd moet worden. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, aangezien het op de weg van verweerder ligt om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe en complete beoordeling te maken van de
more than the normal emotional tiestussen eiseres en referente en van de weging van de aanwezige belangen.
11. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen;
 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.