ECLI:NL:RBDHA:2023:8409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer heeft met zijn gemachtigde. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 mei 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.10714
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Na verkregen toestemming van partijen, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. In zijn bericht van 26 april 2023 heeft verweerder gesteld dat eiser blijkens een melding van de Dienst Terugkeer en Vertrek op 20 februari 2023 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De gemachtigde heeft de rechtbank op 30 april 2023 via
een bericht in het digitale dossier laten weten dat zij geen inhoudelijke reactie heeft op de brief van verweerder met daarbij de ingesloten MOB-melding.
3. Het is vaste rechtspraak dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
4. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde in het bericht van 30 april 2023 geen reactie geeft op de informatie die door verweerder is overgelegd. Uit het bericht blijkt niet dat de gemachtigde nog contact met eiser heeft, dat zij weet of eiser nog in Nederland verblijft of waar hij verblijft.
5. Onder deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Eiser is met onbekende bestemming vertrokken en heeft geen contact meer met zijn gemachtigde.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579) .
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.