ECLI:NL:RBDHA:2023:8402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL22.15246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis en beoordeling termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, had een aanvraag ingediend om bij zijn moeder, de referente, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend, buiten de zogenaamde nareistermijn van drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning aan de referente. Eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, onder andere vanwege de coronapandemie en de afhankelijkheid van VluchtelingenWerk Nederland voor hulp bij de aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat eiser niet had aangetoond dat de vertraging in redelijkheid aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van verschoonbaarheid geen belangenafweging is, maar een beoordeling van de oorzaak van de termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten dat eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde mvv en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15246

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [Naam 2] (referente) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis voor haar zoon [Naam 3] (eiser) afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 8 augustus 2022 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
Op 18 oktober 2022 heeft verweerder de rechtbank verzocht om aanhouding van de zaak om eiser alsnog in de gelegenheid te stellen schriftelijk te worden gehoord. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
Op 2 december 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit (bestreden aanvullend besluit) genomen.
Verweerder heeft aanvullende stukken ingediend.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig referente en [Naam 3], de broer van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Hij beoogt verblijf in Nederland bij referente. Aan referente is op 6 januari 2021 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis voor eiser is ondertekend op 28 maart 2021. Verweerder heeft de ontvangst daarvan bij schrijven gedateerd 29 april 2021 bevestigd.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat die te laat is ingediend. De aanvraag is namelijk niet ingediend binnen drie maanden nadat referente een verblijfsvergunning had gekregen. Dit is de zogenaamde nareistermijn. Verder is de aanvraag afgewezen, omdat eiser al (zonder rechtmatig verblijf) in Nederland verblijft.
3. In het bestreden aanvullend besluit heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit van 11 juli 2022 herhaald. Verder heeft verweerder de motivering aangevuld met een reactie op wat is aangevoerd naar aanleiding van de gestelde schriftelijke vragen en de beroepsgronden. Er is volgens verweerder geen sprake van de situatie dat de nareistermijn voor eiser is veiliggesteld door middel van een eerder ingediende mvv-aanvraag voor nareis. Daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat referente bij de indiening van de nareisaanvraag vanwege corona geen toegang tot rechtshulp had. Ook is er geen reden om coulant om te gaan met de termijnoverschrijding vanwege de korte duur hiervan. Verder wordt vastgesteld dat eiser in het primaire besluit ten onrechte niet is gewezen op de mogelijkheid om (tegen betaling van leges) een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM [1] aan te vragen met een beroep op vrijstelling van het zogenaamde mvv-vereiste. Daarom wordt alsnog op deze mogelijkheid gewezen. Er is tot slot geen reden om de huidige aanvraag aan te merken als een reguliere mvv-aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Juridisch kader
5. In artikel 29, tweede lid, van de Vw [2] staat dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw kan worden verleend aan de in dat artikel genoemde gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw, is verleend.
In artikel 29, vierde lid, van de Vw staat dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw, eveneens kan worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.
Termijnoverschrijding
6. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de nareisaanvraag tijdig is ingediend. Ter onderbouwing is e-mailcorrespondentie overgelegd tussen de gemachtigde van eiser en VluchtelingenWerk Nederland, waarin is gesteld dat de aanvraag aangetekend is verzonden binnen de termijn van drie maanden. Verder zou de veiligstelling van de nareistermijn naar analogie moeten worden aangenomen. De eerdere mvv-aanvragen voor eiser op grond van artikel 8 van het EVRM maakten immers deel uit van de nareisaanvragen van eisers familie. Voor eiser als jongvolwassene kon geen nareisaanvraag worden ingediend door zijn broer.
7. In de overgelegde e-mail van VluchtelingenWerk Nederland staat dat referente op 2 april 2021 is geweest met een nauwelijks ingevuld aanvraagformulier. Verder staat hierin dat het formulier destijds zo aangetekend is verstuurd om binnen de gestelde termijn te blijven. Het is echter onduidelijk op welke onderliggende informatie deze verklaring is gebaseerd. Er is namelijk geen verzendbewijs overgelegd waaruit blijkt dat de aanvraag tijdig is verzonden en verweerder heeft de nareisaanvraag ontvangen op 26 april 2021. Het primaire standpunt van eiser dat de aanvraag tijdig is ingediend wordt dan ook niet gevolgd.
8. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat de drie maandentermijn voor nareis niet is veiliggesteld met de eerder voor eiser ingediende mvv-aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM. Hierbij heeft verweerder terecht betrokken dat de nareistermijn alleen wordt veiliggesteld als eerder door eenzelfde referent tijdig een nareisaanvraag is ingediend. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat in de eerste en tweede mvv-procedure eisers broer als referent optrad, terwijl in deze procedure eisers moeder de referente is. Bovendien heeft verweerder terecht opgemerkt dat de eerste aanvraag voor een mvv buiten behandeling is gesteld, omdat er geen leges zijn betaald en hiervoor geen verschoonbare reden was.
Verschoonbaarheid
9. Subsidiair voert eiser aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het gaat immers om een geringe termijnoverschrijding van twintig dagen tijdens een bijzondere periode vanwege de coronapandemie. Daarbij komt dat referente afhankelijk was van VluchtelingenWerk Nederland voor het doen van de nareisaanvraag. Ter zitting is namens eiser verder aangevoerd dat sprake is van een schrijnende omstandigheid. De dochter van referente is namelijk omgekomen bij de aardbeving in Turkije en Syrië eerder dit jaar. Referente zou haar zoon, die veel voor haar doet, dan ook graag bij zich willen hebben.
10. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding geen belangenafweging is, maar inhoudt dat wordt beoordeeld of de oorzaak van de termijnoverschrijding in redelijkheid kan worden toegerekend aan de vreemdeling. In nareiszaken is dat de desbetreffende gezinshereniger of zijn gezinslid. [3]
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de beperkte toetsingsruimte en het duidelijke wettelijke vereiste, in redelijkheid de termijnoverschrijding aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. De rechtbank merkt de combinatie van de coronapandemie en de afhankelijkheid van referente van de hulp van VluchtelingenWerk Nederland niet als verschoonbare omstandigheden aan. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie volgt immers dat referente meermaals contact heeft gehad met VluchtelingenWerk Nederland over het doen van de nareisaanvraag en dat zij hiervoor hulp heeft gekregen. Daarbij komt dat onbestreden is gebleven dat bij de asielbeschikking van referente een factsheet is meegezonden in een voor haar begrijpelijke taal, waarin staat dat een nareisaanvraag kan worden ingediend en dat dit binnen drie maanden na verlening van haar verblijfsvergunning moet gebeuren. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de termijnoverschrijding relatief misschien beperkt is en dat de belangen voor zowel referente als eiser groot zijn, kunnen deze omstandigheden geen rol spelen.
12. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden (aanvullend) besluit alsnog heeft gewezen op de mogelijkheid om (tegen betaling van leges) een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM aan te vragen met een beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste. Hiermee is voldaan aan de informatieplicht die op verweerder rust. Verweerder heeft eiser immers geïnformeerd over de gevolgen van de afwijzing van een aanvraag en de wijze waarop die vreemdeling mogelijk alsnog in aanmerking kan komen voor gezinshereniging.
13. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat verweerder de nareisaanvraag had moeten aanmerken als reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM en eiser daarom een legesbrief had moeten sturen. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op het feit dat hij niet gehouden is dit te doen op basis van de bestaande jurisprudentie. Eiser heeft ook niet onderbouwd of nader geconcretiseerd waarom verweerder gehouden is om dit te doen.
Slotsom
14. Verweerder heeft terecht besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Het beroep is ongegrond.
15. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3153.