ECLI:NL:RBDHA:2023:8340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22 / 6496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift. De rechtbank constateerde dat partijen het erover eens waren dat het beroep gegrond was. De rechtbank moest zich uitlaten over de gevraagde dwangsommen en een nadere beslistermijn bepalen.

De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke blijft, met een maximum van 42 dagen. De hoogte van de dwangsom werd vastgesteld op € 1.442,-, omdat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaarschrift was verstreken. De rechtbank legde verweerder een beslistermijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen.

Daarnaast werd bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank oordeelde ook dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/6496
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.C. de Goede).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet kenbaar gemaakt dat zij op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder een zitting te houden. [1]

Overwegingen

1. Partijen zijn het erover eens dat het beroep gegrond is. De rechtbank gaat daarvan uit. De rechtbank moet zich uitlaten over de gevraagde dwangsommen en een nadere beslistermijn bepalen.
2. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. [2] Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. [3]
3. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. Eiser heeft verweerder op
6 juli 2022 in gebreke gesteld. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 4:17 van de Awb, tot uiterlijk 20 juli 2022 een besluit kon nemen, zonder een dwangsom te verbeuren. Omdat vanaf 21 juli 2022 meer dan 42 dagen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verschuldigde dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,-.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 6 februari 2023 verzocht om een beslistermijn van acht weken. Het is onduidelijk of nader onderzoek moet worden gedaan, mogelijk in de vorm van een gehoor.
5. De rechtbank ziet aanleiding om aan verweerder een beslistermijn van twee weken op te leggen. Nu de door verweerder voorgestelde termijn van acht weken op
3 april 2023 verstrijkt, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op te dragen om zo snel mogelijk op het bezwaarschrift te beslissen, maar uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van
€ 7.500,-.
7. Nu het beroep gegrond is, volgt uit artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;
- draagt verweerder op
uiterlijk binnen twee wekenna de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaarschrift te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 4:17 van de Awb
3.Artikel 4:18, eerste lid, van de Awb