ECLI:NL:RBDHA:2023:8321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en inspanningsverplichting in vreemdelingenrechtelijke context met betrekking tot rechtmatig verblijf en uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Surinaamse nationaliteit. De maatregel van bewaring werd opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft de zaak op 8 mei 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.A.M. Karsten, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen.

De rechtbank overweegt dat eiser in een strafrechtelijke detentie heeft gezeten voorafgaand aan zijn inbewaringstelling en dat verweerder onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn inspanningsverplichting. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had kunnen verkrijgen op basis van zijn relatie met een vriendin en zijn kinderen, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, onder andere omdat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en niet bereid was om terug te keren naar Suriname.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een lichter middel dan de maatregel van bewaring, gezien de risico's die eiser met zich meebrengt voor het toezicht op vreemdelingen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 mei 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12888
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Surinaamse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985.
De inspanningsverplichting van verweerder tijdens het voortraject
2. Eiser heeft een periode direct voorafgaande aan zijn inbewaringstelling in strafrechtelijke detentie doorgebracht. Eiser voert aan dat verweerder in die periode onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn inspanningsverplichting. Verweerder heeft namelijk pas twee maanden na de oplegging van de gevangenisstraf een noodpaspoort aangevraagd bij de Surinaamse autoriteiten.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij vonnis van 13 december 2022 heeft de strafrechter eiser veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf van twee maanden. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 3 december 2022, de datum waarop eiser in voorlopige hechtenis is gesteld. Aansluitend op de executie van deze straf heeft het Openbaar Ministerie nog andere, bij eerdere vonnissen opgelegde, straffen tenuitvoergelegd.
Dit heeft ertoe geleid dat eiser uiteindelijk tot 21 april 2023 in strafrechtelijke detentie heeft doorgebracht. Van deze einddatum is verweerder op de hoogte geweest. Vast staat dat verweerder vanaf half februari 2023 handelingen heeft verricht met het oog op de uitzetting van eiser. Zo heeft verweerder op 14 februari 2023 een aanvullend terugkeerbesluit genomen, heeft hij op 20 februari 2023 een aanvraag ingediend bij de Surinaamse autoriteiten voor het verstrekken van een noodpaspoort ten behoeve van eiser en heeft hij op 21 februari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In het licht van de datum van
21 april 2023 waarop de strafrechtelijke detentie zou eindigen, ziet de rechtbank geen
aanleiding voor het oordeel dat verweerder al eerder dan medio februari 2023 handelingen ter voorbereiding van de uitzetting van eiser had moeten verrichten. De beroepsgrond dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan faalt daarom.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder hem eerder had kunnen uitzetten op basis van een op 21 november 2022 verstrekte laissez-passer (lp). De rechtbank volgt eiser hierin niet. Immers, het dossier biedt er geen aanknopingspunten voor dat ten behoeve van de uitzetting van eiser naar Suriname op 21 november 2022 een lp is verstrekt.
De aanspraak op rechtmatig verblijf
5. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard dat hij een vriendin heeft. Ook heeft hij drie kinderen. Eiser stelt dat verweerder naar aanleiding van deze verklaringen onvoldoende heeft doorgevraagd over zijn mogelijke aanspraken op verblijf bij zijn vriendin of zijn kinderen. Aldus heeft verweerder ten tijde van de oplegging van de maatregel van bewaring onvoldoende onderzocht of eiser in Nederland rechtmatig verblijf heeft of kan krijgen, aldus eiser.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Het is eerst en vooral aan eiser om voorafgaande aan de inbewaringstelling concrete aanknopingspunten aan te dragen die erop duiden dat hij op grond van het Unierecht een afgeleid verblijfsrecht heeft.
7. Tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat hij een vriendin heeft. Over die vriendin heeft hij verder verklaard dat zij na een eerdere ruzie weer bij elkaar zijn en dat het goed met haar gaat. Eiser heeft verder verklaard dat hij zijn drie kinderen heeft bij twee verschillende ex-partners. Hij heeft naar zijn zeggen financieel bijgedragen aan hun opvoeding, door wisselende geldbedragen dan wel cadeautjes te geven. Eiser kan dat niet met documenten onderbouwen. De kinderen verbleven niet bij hem. Dit omdat de band van eiser met de moeders niet zo goed was en omdat eiser geen tijd had. Hij belde af en toe met de kinderen. Hij heeft de kinderen voor het laatst in november 2022 gezien, ongeveer een maand voordat hij in strafrechtelijke detentie werd geplaatst. Sindsdien heeft hij de kinderen wel even gebeld. Eiser heeft de kinderen verteld dat hij met vakantie was. Hij is voornemens de kinderen te gaan erkennen, met het oog op het verkrijgen van verblijfsrecht in Nederland.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser hoegenaamd geen concrete informatie over zijn vriendin heeft verstrekt. Tijdens het gehoor heeft eiser zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft eiser er niet op gewezen dat eiser concrete informatie over de vriendin moest verstrekken. Evenmin heeft de gemachtigde nader toegelicht op grond van welke feiten en omstandigheden eiser in aanmerking zou komen voor een van die vriendin afgeleide verblijfsvergunning. Gelet op deze zeer summiere verklaringen over de vriendin heeft verweerder kunnen beoordelen dat er onvoldoende aanknopingspunten waren die erop konden duiden dat eiser een van zijn vriendin afgeleide verblijfsrecht heeft. Ook in
relatie tot de kinderen heeft verweerder kunnen beoordelen dat er onvoldoende aanknopingspunten waren die erop konden duiden dat eiser een afgeleid verblijfsrecht heeft. Dit al vanwege het feit dat eiser de kinderen tot op heden formeel niet heeft erkend. Gelet op dit alles heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om door te vragen of nader onderzoek te verrichten naar een eventuele verblijfsaanspraak van eiser. Deze gestelde verblijfsaanspraken hebben dus niet aan het opleggen van de maatregel van bewaring in de weg gestaan. De beroepsgrond faalt.
De bewaringsgronden
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Verweerder heeft de zware grond onder 3c en de lichte grond onder 4f ter zitting prijsgegeven.
10. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. De verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken op 20 juli 2017. Eiser heeft zijn illegaal verblijf nooit gemeld. De stelling van eiser dat hij altijd traceerbaar is geweest, omdat hij meerdere keren binnen het toezicht van de autoriteiten is gekomen en altijd verbleef bij zijn broer, treft geen doel. Eiser is verplicht om zijn illegaal verblijf te melden bij de korpschef.1 Door dit niet te doen, heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Ook de zware grond onder 3i is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft in de vertrekgesprekken van 20 april 2020, 1 december 2021 en 21 februari 2023 en in het gehoor van 21 april 2023 aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Suriname. Dat eiser dit heeft verklaard omdat hij naar zijn zeggen in Suriname wordt bedreigd en omdat hij in Nederland een verblijfsvergunning wil aanvragen, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond.
11. De zware gronden onder 3b en 3i zijn al voldoende om de maatregel
van bewaring te dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Het zicht op uitzetting en voortvarendheid van het handelen door verweerder
12. Eiser voert aan dat er in zijn geval geen redelijk vooruitzicht is op uitzetting naar Suriname. De Surinaamse autoriteiten hebben op de aanvraag in februari 2023 tot op heden geen noodpaspoort afgegeven. Dit kan nog lang duren, omdat de Surinaamse autoriteiten ook de persoonlijke omstandigheden van eiser betrekken bij de beoordeling of zij tot afgifte van een reisdocument overgaan. Eiser meent verder dat verweerder zijn uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand neemt.
13. De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. In beginsel werken de Surinaamse autoriteiten mee aan de verstrekking van reisdocumenten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van haar zittingsplaats Middelburg 14 februari 20232, die is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 16 maart 2023.3 Tot op heden hebben de Surinaamse autoriteiten niet kenbaar gemaakt dat zij ten behoeve van eiser geen reisdocument zullen verstrekken. In de
enkele omstandigheid dat de Surinaamse autoriteiten nog niet positief hebben gereageerd op de aanvraag tot afgifte van een noodpaspoort ten behoeve van eiser, ligt geen aanwijzing dat het zicht op uitzetting van eiser naar Suriname ontbreekt. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder op 26 april 2023 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en dat verweerder geregeld rappelleert bij de Surinaamse autoriteiten. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Detentieongeschiktheid
14. Eiser stelt dat hij detentieongeschikt is vanwege zijn psychische klachten. In detentie verslechtert zijn situatie. Er is namelijk sprake van een personeelstekort in het detentiecentrum te [plaats] . Hierdoor wordt eiser onvoldoende faciliteiten en zorg geboden.
15. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt ook deze beroepsgrond niet. Eiser heeft de stelling over zijn psychische toestand en detentieongeschiktheid immers niet onderbouwd.
Lichter middel
16. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij heeft een vast verblijfsadres bij zijn broer en is bereid om zich te houden aan een meldplicht. Hij voert ook aan dat het niet duidelijk is hoeveel tijd de eventuele afgifte van een noodpaspoort in beslag gaat nemen. Ook meent eiser dat verweerder zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming.
17. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser meerdere keren heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Suriname. Een eventuele meldplicht en bekende verblijfplaats bieden onvoldoende garantie dat eiser daadwerkelijk naar Suriname zal vertrekken. Bij de belangenafweging heeft verweerder voorts de vriendin, de kinderen, de familie, het werk en de medische situatie van eiser betrokken. Eiser heeft niet toegelicht welke persoonlijke aspecten verweerder onvoldoende in ogenschouw heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank
3 zaaknummer 202301044/1/ V3 (niet gepubliceerd).
heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij in de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft gezien om een lichter middel op te leggen.
Conclusie
18. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
19. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.