ECLI:NL:RBDHA:2023:8216
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoekster, een Syrische nationaliteit hebbende, op 21 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 26 april 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 26 april 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Verzoekster heeft op 8 mei 2023 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de staatssecretaris de beslistermijn van de asielaanvraag verlengd, waardoor de ingebrekestelling van verzoekster prematuur was. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, en dus ook niet van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
Daarom wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding af als kennelijk ongegrond. De beslissing is genomen door mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen, met de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als men het niet eens is met de uitspraak.