ECLI:NL:RBDHA:2023:8211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL23.4192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid beroep wegens prematuur indienen

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 6 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Spaanse autoriteiten hebben op 11 januari 2022 ingestemd met een terugnameverzoek in het kader van de Dublinverordening. Vanwege een verhoogde instroom van asielaanvragen en COVID-19 gerelateerde problemen heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eiser op 28 juni 2022 in de nationale procedure opgenomen. Eiser werd op 6 december 2022 geïnformeerd over de verlenging van de beslistermijn in verband met het WBV 2022/22. Op 10 januari 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft hij op 10 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag op 6 november 2021 ingediend, maar de beslistermijn is pas op 28 juni 2022 aangevangen, toen Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag. De wettelijke beslistermijn van zes maanden is verlengd met negen maanden door de staatssecretaris, wat betekent dat de ingebrekestelling van 10 januari 2023 prematuur was.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van indienen van het beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4192

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 6 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 11 januari 2022 zijn de Spaanse autoriteiten akkoord gegaan met het terugnameverzoek van eiser in het kader van de Dublinverordening. Vanwege verhoogde instroom en aan COVID-19 gerelateerde overdrachtsbelemmeringen heeft verweerder eiser op 28 juni 2022 opgenomen in de nationale procedure.
Bij brief van 6 december 2022 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van de verlenging van de beslistermijn in verband met de inwerkingtreding van het WBV 2022/22.
Bij brief van 10 januari 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 10 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
7. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 6 november 2021. Op 11 januari 2022 is Spanje verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser, na het accepteren van het terugnameverzoek in het kader van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Bij brief van 28 juni 2022 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij in de nationale procedure opgenomen werd. De rechtbank stelt vast dat Nederland op dat moment verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag. De beslistermijn van zes maanden is daarmee aangevangen op 28 juni 2022 en zou aanvankelijk verstrijken op 28 december 2022.
8. Voorts heeft de staatssecretaris, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De wettelijke beslistermijn is dus nog niet verstreken. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 10 januari 2023 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
9. De rechtbank verklaart het beroep, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is aan partijen verzonden:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.