ECLI:NL:RBDHA:2023:8207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL22.26803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 juni 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 1 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Verzoeker heeft op 3 maart 2023 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de aanvraag ingediend op 19 juni 2022 en zou de wettelijke beslistermijn op 19 december 2022 verstrijken. De ingebrekestelling van 12 december 2022 is prematuur ingediend, en het beroep zou niet-ontvankelijk zijn verklaard als verzoeker het beroep niet had ingetrokken.

De staatssecretaris heeft de beslistermijn van asielaanvragen met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op dat moment sprake was van een situatie die de verlenging rechtvaardigde. De beslistermijn in deze zaak zou op 19 september 2023 verstrijken. Aangezien er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26803

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verzoeker heeft op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 juni 2022.
Verweerder heeft op 1 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Verzoeker heeft op 3 maart 2023 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 19 juni 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoeker op 19 december 2022 verstrijken. De ingebrekestelling van 12 december 2022 is daarmee prematuur ingediend. Het beroep zou niet-ontvankelijk zijn verklaard, als verzoeker het beroep niet had ingetrokken.
4. De staatssecretaris heeft daarnaast, met de inwerkingtreding van het WBV 2022/222, de beslistermijn van alle asielaanvragen met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn in deze zaak zou zijn verstreken op 19 september 2023.
5. Nu geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.