ECLI:NL:RBDHA:2023:8207
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 juni 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 1 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Verzoeker heeft op 3 maart 2023 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de aanvraag ingediend op 19 juni 2022 en zou de wettelijke beslistermijn op 19 december 2022 verstrijken. De ingebrekestelling van 12 december 2022 is prematuur ingediend, en het beroep zou niet-ontvankelijk zijn verklaard als verzoeker het beroep niet had ingetrokken.
De staatssecretaris heeft de beslistermijn van asielaanvragen met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op dat moment sprake was van een situatie die de verlenging rechtvaardigde. De beslistermijn in deze zaak zou op 19 september 2023 verstrijken. Aangezien er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.