ECLI:NL:RBDHA:2023:8200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische eiser. De eiser had op 24 mei 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op 31 mei 2023 werd opgeheven. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt, behandeld. De eiser stelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van zijn overdracht aan Duitsland, waar hij na de opheffing van de bewaring naartoe zou worden overgedragen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris binnen twee dagen na de inbewaringstelling concrete handelingen had verricht en dat er geen onrechtmatigheid was in de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 31 mei 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag eiser] 1998 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
  • 3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
En als lichte gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Bij eiser was sprake van een geplande inbewaringstelling. Dit is een bijzondere omstandigheid die ertoe noopt bepaalde handelingen ter voorbereiding van de overdracht sneller te verrichten of achterwege te laten. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een aantal uitspraken van de Afdeling [3] , de meest recente van 6 juni 2019. [4] Verder wijst eiser er in dit verband op dat zijn verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 8 mei 2023 is afgewezen. [5] Daarmee stond vast dat eiser aan Duitsland zou worden overgedragen. Dit betekent volgens eiser dat verweerder vanaf dat moment handelingen had kunnen en ook moeten verrichten om deze overdracht voor te bereiden en de bewaring van eiser zo kort mogelijk te laten duren.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is verweerder niet gehouden om in de periode voor de oplegging van de maatregel van bewaring uitzettings- dan wel overdrachtshandelingen te verrichten. [6] De maatregel van bewaring is op 24 mei 2023 aan eiser opgelegd. Verweerder heeft op 26 mei 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser waarbij zijn overdracht aan Duitsland op 31 mei 2023 is aangezegd. Verweerder heeft dus binnen twee dagen na eisers inbewaringstelling concrete handelingen verricht in het kader van eisers overdracht aan Duitsland. Eiser is vervolgens op 31 mei 2023 overgedragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Ambtshalve toetsing [7]
7. Tot slot leidt ook ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot de opheffing op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 6 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1855.
5.In de zaak met zaaknummer NL23.10407.
6.ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.