ECLI:NL:RBDHA:2023:8116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10335312 RP VERZ 23-50077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging onrechtmatige opzegging arbeidsovereenkomst en verplichting tot pensioenaanmelding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01], een dierenarts, en haar werkgever, Dierenkliniek Animalis B.V. [verzoeker01] heeft verzocht om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst te vernietigen, een billijke vergoeding te ontvangen en Animalis te veroordelen tot betaling van het werkgeversdeel van de pensioenpremie. De arbeidsovereenkomst was voor bepaalde tijd en eindigde van rechtswege op 1 april 2023. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging door Animalis op 9 december 2022 niet rechtsgeldig was, omdat er geen toestemming van het UWV was en [verzoeker01] niet had ingestemd met de opzegging. De kantonrechter vernietigde de opzegging en oordeelde dat Animalis verplicht was om [verzoeker01] aan te melden bij het pensioenfonds, aangezien deelname aan het pensioenfonds verplicht was voor dierenartsen in loondienst. Daarnaast werd Animalis veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, een transitievergoeding, een billijke vergoeding van € 5.000,- en het werkgeversdeel van de pensioenpremie. De kantonrechter benadrukte dat Animalis als goed werkgever had moeten handelen en dat de opzegging en het niet meewerken aan de pensioenaanmelding ernstig verwijtbaar waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
nv/c
Rep.nr.: 10335312 RP VERZ 23-50077
Datum: 28 april 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.N. Pracht,
tegen
Dierenkliniek Animalis B.V.,
gevestigd te Delft,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D. Pieterse.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker01] ” en “Animalis”.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker01] heeft bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 13 februari 2023, onder andere verzocht de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Animalis te vernietigen, een billijke vergoeding aan haar toe te kennen en Animalis te veroordelen tot betaling van het werkgeversdeel van de pensioenpremie. Animalis heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker01] bij brieven van 27 maart 2023 nog stukken toegezonden en bij brief van 29 maart 2023 haar verzoek gewijzigd.
1.3.
Op 31 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen [verzoeker01] in persoon, bijgestaan door mr. Pracht, alsmede [naam01] en [naam02] namens Animalis, bijgestaan door mr. Pieterse. Aan de zijde van [verzoeker01] zijn spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker01] is op 1 september 2022 voor bepaalde tijd – namelijk tot 1 april 2023 – in dienst getreden bij Animalis in de functie van [functie01] , tegen een salaris van (laatstelijk) € 2.897,25 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
[verzoeker01] heeft Animalis voorafgaand aan haar indiensttreding vragen gesteld over de pensioenregeling. Bij e-mailbericht van 30 juli 2022 heeft Animalis [verzoeker01] als volgt bericht:
“Naar aanleiding van ons gesprek afgelopen week over wel of niet verplichte deelname aan een pensioenregeling voor jou als dierenarts in loondienst, hierbij nog eens alles op een rijtje gezet.
Laat ik vooropstellen dat er gewoon GEEN wettelijke verplichting is in Nederland voor deelname aan een pensioenregeling. (…)
Ook niet voor dierenartsen als zelfstandigen, in loondienst, of zzp’er. Dat wordt anders als iemand zich gaat aansluiten bij de BPW (Belangengroep Practici Werkgevers). Deze club heeft als voorwaarde dat ALS je lid wordt, je verplicht dient deel te nemen aan de pensioenregeling welke van toepassing is voor dierenartsen. Veel organisaties stellen dat je als dierenarts verplicht bent om deel te nemen aan een pensioenregeling maar dat is dus volledig ten onrechte (…)
Conclusie:
Jij beslist zelf of je lid wil worden van de PBW, dan MOET je dus ook in die pensioenregeling.
WIJ hebben jou geadviseerd het niet te doen, domweg omdat die regeling nou niet bepaald de beste regeling is die er bestaat. (…)
Ik heb je gezegd dat wij (…) een ondernemingspensioen gaan opzetten binnenkort. De verwachting is nog ergens in het najaar dat dit geëffectueerd gaat worden. (…)”
2.3.
[verzoeker01] heeft bij e-mailbericht van 1 augustus 2022 gereageerd:
“(…) Goed om te horen dat dit niet verplicht is en ik zou dan graag deelnemen aan jullie ondernemingspensioen wanneer ik in dienst ben en de nieuwe pensioenregeling is opgezet.
In je mail noemde je dat ik zelf beslis of ik lid wil worden van de BPW, alleen volgens mij kun je daar alleen als werkgever lid van zijn en niet als werknemer. Ik begreep dat jullie nu nog wel lid zijn van de BPW, maar dit binnenkort niet meer zullen zijn. (…)”.
2.4.
De dag erna (2 augustus 2022) heeft Animalis [verzoeker01] per e-mail bericht dat zij het lidmaatschap van BPW (Belangengroep Practici Werkgevers) heeft opgezegd, omdat dit wat haar betreft geen toegevoegde waarde heeft en zij ook
‘pertinent niet verplicht willen worden in het pensioenfonds te stappen wat bij hen verplicht is[namelijk: Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen (hierna: SPD), toevoeging kantonrechter]
. Animalis schrijft dat het lidmaatschap stopt per 1 januari 2023.
2.5.
In de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald over het pensioen:
“De werkgever neemt niet deel aan een door de branche voorgestelde pensioenregeling. De werkgever zal in dit jaar 2022 een ondernemingspensioen opstarten waarbij de werknemer in deze pensioenregeling zal worden opgenomen.”
2.6.
Ook is in de arbeidsovereenkomst opgenomen dat de bepalingen van de gangbare cao voor dierenartsen hierop van toepassing is (de cao Veterinaire sector, hierna: de cao), met uitzondering van de regeling omtrent pensioen.
2.7.
In artikel 15 van de cao is het volgende bepaald:
“Artikel 15. Pensioenregeling voor dierenartsen in loondienst
1. Als je werkt in de functiegroep dierenarts in loondienst dan neem je deel aan de verplicht gestelde beroepspensioenregeling voor dierenartsen welke is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen.
2. Van de te betalen pensioenpremie aan de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen betaalt de werkgever in 2021 2/3 deel en betaalt de werknemer 1/3 deel. Als werknemer draag je zorg voor een tijdige afdracht van de pensioenpremie. (…)
Vanaf 1 januari 2022 bedraagt de afdracht 2/5 deel van de totale premie voor de werknemer en 3/5 deel van de totale premie voor de werkgever. Het is mogelijk de premie nota’s door SPD rechtstreeks aan de werkgever te laten verzenden indien de werkgever beschikt over een machtiging van de werknemer.”
2.8.
In november 2022 hebben gesprekken tussen partijen plaatsgevonden over de pensioenregeling. Hierbij heeft [verzoeker01] aangegeven dat zij op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zelf een verplichting heeft zich aan te melden bij SPD en dat de aansluiting voor Animalis zelf verplicht is op grond van de cao, omdat zij in elk geval tot eind 2022 nog lid is van BPW.
2.9.
Op 8 december 2022 heeft een gesprek tussen [verzoeker01] en Animalis plaatsgevonden, waarbij Animalis [verzoeker01] – in het geval zij overgaat tot aanmelding bij SPD – heeft geadviseerd om elders in dienst te treden, omdat in dat geval het vertrouwen in [verzoeker01] ernstig is geschaad dan wel de arbeidsverhouding te zeer is verstoord. In dit gesprek is door Animalis een einddatum van de arbeidsovereenkomst van 1 januari 2023 genoemd.
2.10.
Diezelfde avond heeft [verzoeker01] geprobeerd Animalis – althans haar [functie02] mevrouw [naam01] (hierna: [naam01] ) – te bellen. Dit heeft geresulteerd in een conversatie via WhatsApp, waarbij [naam01] [verzoeker01] – in een bericht dat eigenlijk niet voor haar was bestemd – ‘kutwijf’ heeft genoemd. Aan het einde van deze conversatie heeft [verzoeker01] zich ziek gemeld:
“(…) ik ben zo ontzettend van slag van deze gang van zaken dat ik zo niet kan werken dus ik meld me bij deze ziek.”
2.11.
Op 9 december 2022 heeft [naam01] per WhatsApp als volgt op deze ziekmelding gereageerd:
“(…) Ik accepteer je ziekmelding niet want je bent niet ziek. Ik verzoek je vriendelijk doch dringend gewoon naar werk te komen en dan kunnen we hier als volwassenen over praten (…) Als je niet komt is dat werkweigering en heeft dat serieuze consequenties.”
Animalis heeft kort daarna een bericht van gelijke strekking per e-mail aan [verzoeker01] verstuurd, waaraan zij heeft toegevoegd dat een mogelijke consequentie van het niet op werk verschijnen een ontslag op staande voet is.
2.12.
Eveneens op 9 december 2022 heeft [verzoeker01] Animalis per e-mail als volgt bericht:
“Wat betreft mijn ziekmelding heb ik niet alle redenen opgegeven en dit hoef ik ook niet te doen. Een werknemer hoeft geen medische informatie aan zijn werkgever te verstrekken en de werkgever kan en mag ook niet beslissen over of ik wel of niet ziek ben. Dit is aan de bedrijfsarts dus ik zal een oproep van een bedrijfsarts afwachten om daar mijn verhaal te doen.
Wat ik wel kan aangeven (…) is dat ik op dit moment absoluut niet in staat ben mijn werk naar behoren uit te voeren en ook niet om een fysiek gesprek met jullie aan te gaan. Ik ervaar deze situatie als dusdanig onprettig en zelfs op punten intimiderend (…) Mijn vertrouwen is ontzettend diep geschaad.
Een voorbeeld van intimiderend gedrag is onder anderen je dreigement over ontslag op staande voet n.a.v. mijn ziekmelding. Ik ben niet degene die deze situatie heeft geëscaleerd en dat is ook absoluut niet mijn wens geweest. Ik (…) betreur ten zeerste dat mijn wens om simpelweg de geldende wetten te volgen omtrent het pensioen tot deze bizarre escalatie heeft geleid. (…) In nog geen 24 uur heb je gedreigd met ontslag wegens contractbreuk, een verstoorde arbeidsverhouding en werkweigering. (…)
Mijn wens de wet te volgen is geen valide reden voor ontslag. (..)
Ik neem geen ontslag. (…)”
2.13.
Bij brief van diezelfde dag heeft Animalis (althans [naam01] ) de arbeidsovereenkomst opgezegd:
“Hierbij zeg ik (…) de huidige bestaande arbeidsovereenkomst per vandaag op.
Dit betekent dat u van rechtswege 9 februari 2023 uit dienst bent. (…)”
2.14.
Bij e-mailbericht van 13 december 2022 heeft (de destijds gemachtigde van) [verzoeker01] aan Animalis bericht dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag. In het e-mailbericht staat verder, voor zover van belang:
“(…) Over de vraag over de deelname aan de pensioenregeling wijs ik nog op de volgende bepaling in de cao Veterinaire Sector:
Als je werkt in de functiegroep dierenarts in loondienst dan neem je deel aan de verplicht gestelde beroepspensioenregeling voor dierenartsen welke is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen.
Op grond van het voorgaande zijn mijn conclusies:
 Mevrouw [verzoeker01] heeft zich ziekgemeld, tot het oordeel van de bedrijfsarts of tot hersteldmelding van haar ga ik er van uit dat u ziekmelding respecteert.
 Er is geen sprake van een ontslagname dan wel instemming met ontslag (…)
 U heeft de arbeidsovereenkomst (…) eenzijdig opgezegd (…) zonder dat een geldige reden als bedoeld in artikel 7:669 BW is aangevoerd en zonder dat de overeengekomen opzegtermijn correct in acht is genomen. (…)
 Er is sprake van verplichte deelname aan het pensioenfonds SPD (…)”
2.15.
Bij e-mailbericht van 11 januari 2023 heeft (de gemachtigde van) Animalis [verzoeker01] als volgt bericht:
“(…) Cliënte exploiteerde de dierenkliniek tot en met 1 oktober 2021 in de vorm van een eenmanszaak. Zij was in die hoedanigheid lid van BPW.
Vanaf 1 oktober 2021 exploiteert cliënte haar onderneming vanuit Dierenkliniek Animalis B.V. Deze rechtspersoon is nimmer lid geworden van BPW en het lidmaatschap is ook anderszins niet overgegaan op de rechtspersoon. Cliënte heeft BPW hier ook op gewezen. (…)
Nu de rechtspersoon geen lid is van BPW, is cliënte vanzelfsprekend ook niet uit dien hoofde gebonden aan deelname aan het pensioenfonds. (…) Cliënte zal derhalve ook niet overgaan tot ondertekening van het toegestuurde formulier tot deelname aan het pensioenfonds, nu partijen zijn overeengekomen dat cliënte geen lid zal worden van het pensioenfonds en daartoe ook geen enkele plicht bestaat.
(…)”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker01] verzoekt de kantonrechter – na wijziging / vermeerdering van haar verzoek –
bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Animalis te veroordelen om aan [verzoeker01] te voldoen het netto equivalent van een bedrag van € 5.656,54 bruto, zijnde het salaris over de maanden december 2022 en januari 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf 22 december respectievelijk 22 januari, onder gelijktijdige afgifte van een bruto/netto specificatie;
II. Animalis te veroordelen om vanaf 1 februari 2023 tot 1 april 2023, steeds maandelijks, steeds uiterlijk de 22e van de betreffende maand, aan [verzoeker01] te voldoen het netto equivalent van een bedrag van € 2.897,25 bruto, zijnde het gebruikelijke maandsalaris, onder gelijktijdige afgifte van een bruto/netto specificatie;
III. Animalis te veroordelen om uiterlijk op 20 april 2022 (naar de kantonrechter begrijpt 2023) over te gaan tot afgifte van de eindafrekening en de daaruit voortvloeiende bedragen, waaronder in elk geval de uitbetaling van de opgebouwde en niet opgenomen vakantie uren, in totaal € 982,30 (47 verlofuren x € 20,90) en het opgebouwde vakantiegeld, zijnde een bedrag van € 1.578,31, onder gelijktijdige afgifte van een bruto/netto specificatie;
IV. Animalis te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, indien zij niet tijdig aan het gevorderde onder II en III voldoet;
V. Animalis te veroordelen om binnen 2 dagen na de te wijzen beschikking over te gaan tot het verrichten van alle benodigde (rechts)handelingen om aanmelding van [verzoeker01] bij de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen per 1 september 2022 mogelijk te maken, door, doch niet uitsluitend, aan de beschikking gehecht formulier (productie 11) ingevuld aan [verzoeker01] retour te zenden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat Animalis weigert aan deze veroordeling te voldoen, subsidiair de onderhavige uitspraak in de plaats te stellen van elke medewerking dan wel toestemming die van Animalis nodig in het kader van de aanmelding van [verzoeker01] bij genoemde Stichting;
VI.
primairAnimalis te veroordelen tot betaling aan [verzoeker01] van 3/5 deel van de pensioenpremie in de periode september 2022 tot 1 april 2023, zijnde € 1.593,08 netto, te vermeerderen met 3/5 deel van alle premieverhogingen die nog over 2023 tot 1 april worden opgelegd;
subsidiairAnimalis te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 1.593,08 netto, zijnde een bedrag gelijk aan 3/5 deel van de door [verzoeker01] over de periode 1 september 2022 tot 1 april 2023 verschuldigde pensioenpremie, één en ander te vermeerderen met een bedrag gelijk aan 3/5 deel van alle premieverhogingen die nog over 2023 tot 1 april worden opgelegd;
meer subsidiair
Animalis te veroordelen binnen één maand na de te wijzen beschikking een pensioenvoorziening in te stellen en aan [verzoeker01] aan te bieden, die gelijkwaardig is aan de SPD pensioenvoorziening en betrekking zal hebben op de periode 1 september 2022 tot 1 april 2023, met daaraan nader door de kantonrechter te stellen eisen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat Animalis dit nalaat;
VII. de door Animalis op 9 december 2022 per 9 februari 2023 gedane opzegging te vernietigen;
VIII. Animalis te veroordelen om uiterlijk 1 mei 2023 over te gaan tot betaling aan [verzoeker01] van de wettelijke transitievergoeding van € 611,28 bruto;
IX. Animalis te veroordelen tot betaling aan [verzoeker01] van een billijke vergoeding ter hoogte van € 10.000,- bruto;
X. Animalis te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.897,25 bruto op grond van het niet nakomen van de aanzegverplichting conform artikel 7:668 lid 3 BW;
XI. Animalis te veroordelen over te gaan tot afgifte van een bruto/netto specificatie van de maand november 2022 én betreffende de uitbetaling van de gevorderde bedragen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat Animalis weigert aan deze veroordeling te voldoen;
XII. Animalis te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Aan deze verzoeken legt [verzoeker01] – samengevat – het volgende ten grondslag.
Animalis heeft de arbeidsovereenkomst op 9 december 2022 opgezegd, zonder dat zij daarvoor toestemming had van het UWV. Ook heeft [verzoeker01] niet ingestemd met de opzegging en is geen sprake van een dringende reden. Dit betekent dat sprake is van een onregelmatige opzegging, die door de kantonrechter dient te worden vernietigd. Gelet hierop is Animalis gehouden tot 1 april 2023 het loon door te betalen.
Verder is [verzoeker01] op grond van de wet verplichte beroepspensioenregeling – als dierenarts in loondienst – verplicht zich aan te melden bij SPD. Als goed werkgever is Animalis gehouden mee te werken aan deze aanmelding. In artikel 15 van de cao Veterinaire sector is bepaald dat de werkgever 3/5 deel van de pensioenpremie aan SPD dient te bepalen. De werkgever is volgens de in de cao opgenomen definitie de onderneming/rechtspersoon die lid is van de BPW. Ten tijde van de indiensttreding van [verzoeker01] was Animalis lid van BPW. Animalis is dus gehouden tot betaling van haar deel van de pensioenpremie. De primaire vordering van [verzoeker01] is daarop gericht. Subsidiair en meer subsidiair vordert zij schadevergoeding – ter hoogte van het werkgeversdeel van de premie – dan wel het aanbieden van een pensioenregeling, gelijkwaardig aan die van SPD.
Ook maakt [verzoeker01] aanspraak op een billijke vergoeding. Ter onderbouwing daarvan stelt zij dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst (na het einde van rechtswege) het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Animalis rondom de ‘pensioendiscussie’. [verzoeker01] functioneerde goed en partijen hadden allebei de intentie het dienstverband om te zetten in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. [verzoeker01] is door de gang van zaken beschadigd. Zij zal eerst aan herstel moeten werken voordat zij in staat zal zijn een andere passende functie te vinden. De billijke vergoeding is niet alleen een vergoeding voor de geleden schade, maar heeft ook een punitief karakter. [verzoeker01] meent dat (met de onderhavige uitspraak) een signaal naar de werkgever moet uitgaan dat zij niet op deze wijze kunnen omgaan met jonge werknemers die voor hun rechten opkomen.
Het verzoek ten aanzien van de transitievergoeding is ingesteld voor zover Animalis niet aan de verplichting voldoet uiterlijk op 1 mei a.s. tot uitbetaling hiervan over te gaan.

4.Het verweer

4.1.
Animalis voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker01] , met veroordeling van [verzoeker01] in de proceskosten.
4.2.
Ter onderbouwing van haar verweer voert Animalis – samengevat – het volgende aan. Allereerst kan [verzoeker01] niet in haar verzoek tot betaling van het (achterstallig) loon worden ontvangen, omdat zij geen deskundigenverklaring van het UWV heeft overgelegd, zoals bedoeld in artikel 7:629a BW. Daarnaast betwist Animalis dat op haar de verplichting rust medewerking te verlenen aan de aanmelding van [verzoeker01] bij SPD en dat zij gehouden is 2/3 deel van de pensioenpremie te voldoen. Voorafgaand aan de indiensttreding van [verzoeker01] is immers expliciet gesproken over de pensioenvoorziening, waarbij Animalis duidelijk heeft gemaakt dat zij een ondernemingspensioen zal opzetten en pertinent niet verplicht wil worden lid te worden van SPD. Ook uit de arbeidsovereenkomst volgt dit duidelijk (zie 2.5. en 2.6.). Verder is van belang dat [naam01] haar dierenkliniek tot 1 oktober 2021 exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak en dat zij in die hoedanigheid lid was van BPW. Vanaf 1 oktober 2021 exploiteert zij haar kliniek vanuit Animalis en deze rechtspersoon is nimmer lid geworden. Zij kan dan ook niet worden gehouden tot deelname aan c.q. aanmelding van [verzoeker01] op grond van artikel 15 van de cao. Op het verweer ten aanzien van het (meer) subsidiaire verzoek wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.
Als het verzoek tot vernietiging van de opzegging wordt toegewezen, wordt het dienstverband hersteld. De transitievergoeding is pas verschuldigd na het einde van het dienstverband en dus nog niet opeisbaar. Ook de niet-genoten vakantie-uren en vakantiebijslag zijn pas verschuldigd aan het einde van het dienstverband en dus niet opeisbaar. Verder bestaat geen grond voor toekenning van een billijke vergoeding, omdat Animalis niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat Animalis wel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, verzoekt Animalis de verzochte vergoeding volledig dan wel substantieel te matigen.

5.De beoordeling

5.1.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen op zichzelf niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval per 1 april 2023 – van rechtswege – is geëindigd.
Opzegging
5.2.
Allereerst ligt de vraag voor, of Animalis de arbeidsovereenkomst op 9 december 2022 rechtsgeldig heeft opgezegd per 9 februari 2023.
5.3.
[verzoeker01] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst (volgens Animalis) is geëindigd.
5.4.
Partijen hebben een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Een dergelijke overeenkomst kan slechts tussentijds worden opgezegd, indien voor ieder der partijen dat recht schriftelijk is overeengekomen (7:667 lid 3 BW). De kantonrechter stelt vast dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst hierin voorziet. Het effect van een dergelijk beding is dat de opzegging niet onregelmatig is vanwege het enkele feit dat de einddatum niet wordt gehaald. Wel moeten (uiteraard) de voor opzegging geldende bepalingen in acht worden genomen. [verzoeker01] heeft in dit verband gesteld dat Animalis de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW: zij had immers geen toestemming van het UWV en ook heeft [verzoeker01] niet ingestemd met opzegging van de arbeidsovereenkomst. Voor zover Animalis zich op het standpunt stelt dat [verzoeker01] met de opzegging heeft ingestemd omdat zij in het gesprek op 8 december 2022 zelf heeft gezegd dat het beter is om uit elkaar te gaan, geldt dat [verzoeker01] hier met haar e-mailbericht van 9 december 2022 (zie 2.12.) duidelijk op terug is gekomen. Van instemming is dus geen sprake. Conclusie is dan ook dat de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst zal vernietigen.
Aanzegging
5.5.
[verzoeker01] stelt zich in het verlengde hiervan op het standpunt dat Animalis de aanzegverplichting niet is nagekomen, zodat zij [verzoeker01] een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon van één maand (artikel 7:668 lid 1 en lid 3 BW).
Animalis heeft betwist dat [verzoeker01] aanspraak kan maken op de aanzegvergoeding, omdat uit de opzegging van de arbeidsovereenkomst al volgt dat Animalis deze niet wil voortzetten. Een aanzegging is in een dergelijk geval niet vereist. Bovendien heeft een aanzegging tot doel duidelijkheid te bieden over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en deze duidelijkheid had [verzoeker01] al, aldus Animalis.
5.6.
Dit verweer kan Animalis niet baten. De regeling van de aanzegplicht in artikel 7:668 BW is van dwingend recht en beoogt de positie van de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aldus te versterken, dat hij door middel van een schriftelijke aanzegging tijdig duidelijkheid verkrijgt over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De wetgever heeft er daarbij bewust voor gekozen dat de werkgever die de plicht tot schriftelijke aanzegging niet naleeft, de aanzegvergoeding verschuldigd is. De aanzegvergoeding heeft dus mede het karakter van prikkel tot naleving van de plicht tot schriftelijke aanzegging. Met dit karakter strookt het om aan te nemen dat de aanzegvergoeding steeds verschuldigd is bij niet-inachtneming van de schriftelijkheidseis, ook indien voor de werknemer langs andere weg duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden door het niet naleven van de schriftelijkheidseis (zie Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374). Dat het [verzoeker01] op basis van de – niet rechtsgeldige – opzegging volgens Animalis duidelijk zou zijn dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet, leidt gelet op het hiervoor geschetste kader dus niet tot de conclusie dat de aanzegvergoeding niet verschuldigd is geworden. Nu Animalis hier voor het overige geen verweer tegen heeft gevoerd, zal de kantonrechter de op dit punt verzochte vergoeding van € 2.897,25 bruto toewijzen.
Loondoorbetaling
5.7.
[verzoeker01] heeft aanspraak gemaakt op betaling van haar volledige loon vanaf 1 december 2022. Animalis heeft aangevoerd dat [verzoeker01] niet in dit verzoek kan worden ontvangen, omdat zij geen deskundigenverklaring heeft overgelegd als bedoeld in artikel 7:629a BW.
Naar aanleiding van dit verweer heeft [verzoeker01] op 24 maart 2023 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Het UWV heeft haar vervolgens bij brief van 27 maart 2023 medegedeeld dat het UWV geen deskundigenoordeel kan afgeven, omdat bij de beoordeling van de (on)geschiktheid voor het eigen werk er altijd een primaire beoordeling van de bedrijfsarts moet zijn. Deze beoordeling is er niet. Dit komt voor rekening en risico van Animalis, nu zij immers de ziekmelding van [verzoeker01] op 9 december 2022 niet heeft geaccepteerd en ook geen bedrijfsarts heeft ingeschakeld. Onder deze feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het overleggen van bedoelde deskundigenverklaring in redelijkheid niet van [verzoeker01] kan worden gevergd (artikel 7:629a BW). Dit betekent dat [verzoeker01] in haar verzoek tot betaling van (achterstallig) loon kan worden ontvangen.
5.8.
Zoals hiervoor al genoemd vordert [verzoeker01] doorbetaling van het volledige salaris vanaf 1 december 2022. In dit verband heeft zij onweersproken gesteld dat zij – gedurende haar arbeidsongeschiktheid – conform de toepasselijke cao recht heeft op doorbetaling van 100% van haar loon. Ook heeft [verzoeker01] onweersproken gesteld dat het loon per 1 januari 2023 met 5% is verhoogd (van € 2.759,22 bruto per maand naar € 2.897,25 bruto per maand) vanwege een cao-loonsverhoging. Verder staat vast dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2023 van rechtswege tot een einde is gekomen. De kantonrechter zal Animalis dan ook veroordelen tot betaling van het loon over de periode van 1 december 2022 tot 1 april 2023, evenals afgifte van de onderliggende bruto/netto specificaties. Tegen de over het achterstallige loon gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente is geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat deze zullen worden toegewezen, zij het dat de kantonrechter aanleiding ziet om de wettelijke verhoging te matigen tot 25%.
Ook zal Animalis worden veroordeeld tot afgifte van de bruto/netto specificatie over de maand november 2022, nu Animalis onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [verzoeker01] hier belang bij heeft. De enkele stelling dat zij deze specificatie wel degelijk aan [verzoeker01] heeft overgelegd, is daartoe onvoldoende. De kantonrechter ziet evenwel geen aanleiding om hier een dwangsom aan te verbinden, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Eindafrekening en transitievergoeding
5.9.
Zoals Animalis in haar verweerschrift terecht heeft aangevoerd, is de transitievergoeding pas verschuldigd na het einde van het dienstverband. Aangezien het dienstverband inmiddels is geëindigd en Animalis voor het overige geen verweer tegen heeft gevoerd op dit punt, zal de kantonrechter de door [verzoeker01] verzochte transitievergoeding van € 611,28 toewijzen.
5.10.
[verzoeker01] heeft verzocht om Animalis te veroordelen tot afgifte van de eindafrekening en uitbetaling van de daaruit voortvloeiende bedragen, namelijk een bedrag van € 982,30 wegens opgebouwde en niet opgenomen vakantie uren en een bedrag van € 1.578,31 wegens opgebouwd vakantiegeld. Hoewel Animalis ook op dit punt heeft aangevoerd dat het verzoek prematuur is, is inmiddels duidelijk dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. Voor het overige is hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter het verzoek (de vordering) op dit punt zal toewijzen.
Pensioen
5.11.
Zoals volgt uit de weergave onder de feiten (2.2. tot en met 2.4.), is voorafgaand aan de indiensttreding gesproken over de al dan niet verplichte deelname van [verzoeker01] aan een pensioenregeling. Nadat Animalis [verzoeker01] had verzekerd dat van een verplichting geen sprake is en de mededeling dat zij een eigen ondernemingspensioen gaat opzetten, is [verzoeker01] akkoord gegaan met deelname aan het nog op te zetten ondernemingspensioen. Een en ander is ook vastgelegd in de arbeidsovereenkomst (zie 2.5. en 2.6.).
Verder staat vast dat de verhoudingen tussen partijen op scherp zijn gesteld, nadat zij hebben gesproken over het pensioen (zie 2.8. en 2.9.).
5.12.
[verzoeker01] stelt zich op het standpunt dat zij op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zelf een verplichting heeft zich aan te melden bij het pensioenfonds, SPD. Deze verplichtstelling tot deelname luidt als volgt:
“Deelname in de Stichting pensioenfonds voor dierenartsen is verplicht gesteld voor iedere dierenarts, die in Nederland als zodanig – hetzij zelfstandig, hetzij in dienstverband – praktijk uitoefent in een in Nederland gevestigde praktijk, op 31 december 2006 nog geen 60 jaar was, en de vijfenzestigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt.”
Animalis heeft deze verplichting op zichzelf ook niet betwist, maar voert aan dat zij op geen enkele manier kan worden gehouden om mee te werken aan deze aanmelding. Bovendien heeft [verzoeker01] zich inmiddels aangemeld en heeft zij ook al een premienota ontvangen, zodat alleen hier al uit volgt dat medewerking van Animalis – in de vorm van een handtekening onder het formulier waarin het inkomen wordt opgegeven – niet noodzakelijk is, aldus Animalis.
5.13.
De kantonrechter volgt Animalis niet in dit verweer. [verzoeker01] heeft immers onweersproken gesteld dat zij bij haar aanmelding bij SPD op het inkomensformulier heeft vermeld dat de vereiste handtekening van Animalis ontbreekt omdat Animalis hieraan niet meewerkt en dat hiervoor een procedure aanhangig is gemaakt. Het is dus niet uitgesloten dat SPD een en ander voorwaardelijk in werking heeft gezet, in afwachting van deze medewerking. Los daarvan is Animalis op grond van goed werkgeverschap gehouden deze medewerking te verlenen. De kantonrechter zal de vordering op dit punt dan ook toewijzen. Hetzelfde geldt voor de op dit punt gevorderde dwangsom, zij het dat deze zal worden gematigd als hierna vermeld.
5.14.
Als productie 16 heeft [verzoeker01] de door haar van SPD ontvangen premienota overgelegd ten bedrage van € 2.655,13. Deze premie ziet op de periode van 1 september 2022 tot 1 april 2023, waarbij geldt dat in verband met de cao-loonsverhoging nog een premieverhoging zal plaatsvinden. [verzoeker01] stelt dat Animalis op grond van artikel 15 van de cao (zie 2.7.) gehouden is om 3/5 deel van de premie (en de premieverhogingen) aan [verzoeker01] te voldoen. Immers voldoet Animalis – vanwege haar lidmaatschap van BPW – aan de definitie van werkgever conform de cao (
“een onderneming/rechtspersoon die lid is van de belangenvereniging practici werkgevers (BPW)”).
Animalis heeft dit betwist. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat Animalis niet is gebonden aan de op grond van de cao geldende pensioenregeling. Bovendien is Animalis geen lid van BPW. Dit gold enkel in de periode dat [naam01] de dierenkliniek als eenmanszaak exploiteerde. Sinds 1 oktober 2021 exploiteert zij de dierenkliniek vanuit de rechtspersoon Animalis.
5.15.
Animalis heeft niet betwist dat een onderneming die lid is van BPW, op grond van artikel 15 van de cao gehouden is tot afdracht van 3/5 deel van de premie. Hoewel Animalis betwist dat zij lid is van BPW, volgt het tegendeel ten aanzien van het jaar 2022 uit haar eigen e-mailbericht aan [verzoeker01] , waarin zij schrijft dat het lidmaatschap van BPW eindigt per 1 januari 2023 (zie 2.4.). Naar het oordeel van de kantonrechter is Animalis over de periode van september 2022 tot en met december 2022 op grond van de cao dan ook gehouden tot afdracht van 3/5 deel van de pensioenpremie voor [verzoeker01] .
In 2023 is Animalis geen lid meer van BPW. Dit neemt evenwel niet weg dat partijen zijn overeengekomen dat [verzoeker01] zal worden opgenomen in de in 2022 nog op te starten pensioenregeling van Animalis (een ondernemingspensioen) en dat Animalis deze afspraak dient na te komen. Animalis heeft ter zitting medegedeeld dat zij het ondernemingspensioen inmiddels heeft geregeld, waarbij zij heeft erkend dat [verzoeker01] hierin niet is opgenomen. Hoewel Animalis in het verweerschrift aanvoert dat zij (in ieder geval) niet gehouden is een aan de SPD gelijkwaardige pensioenvoorziening aan te bieden heeft zij – naar aanleiding van het overleggen van de specificatie van de pensioenpremie van SPD door [verzoeker01] en haar eigen mededeling dat zij inmiddels een ondernemingspensioen heeft – geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van het door [verzoeker01] op dit punt gevorderde bedrag. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter over de maanden januari tot en met maart 2023 een bedrag toewijzen, gelijk aan 3/5 deel van de door [verzoeker01] aan SPD verschuldigde pensioenpremie.
5.16.
Het voorgaande betekent dat wordt toegewezen een bedrag van € 1.593,08 netto (deels ten titel van 3/5 deel van de pensioenpremie over de maanden september tot en met december 2022 en deels ten titel van schadevergoeding over de maanden januari tot en met maart 2023, gelijk aan 3/5 deel van de pensioenpremie), te vermeerderen met een bedrag gelijk aan 3/5 deel van alle premieverhogingen die nog over 2023 tot 1 april 2023 worden opgelegd. Hierbij wordt voor de volledigheid nog opgemerkt dat Animalis niet gemotiveerd heeft betwist dat deze premieverhogingen nog worden opgelegd.
Billijke vergoeding
5.17.
[verzoeker01] maakt aanspraak op een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW en artikel 7:673 lid 9 BW, omdat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst (na het einde van rechtswege) het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Animalis.
Ter onderbouwing hiervan stelt [verzoeker01] onder meer dat Animalis haar onder druk heeft gezet om af te zien van haar wettelijke rechten ten aanzien van het pensioen. Ook heeft Animalis [verzoeker01] geadviseerd ontslag te nemen – zonder haar behoorlijk te wijzen op de gevolgen daarvan –, heeft zij [verzoeker01] in een WhatsApp bericht ‘kutwijf’ genoemd en heeft zij zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat [verzoeker01] niet arbeidsongeschikt is en de re-integratieverplichtingen geschonden.
Animalis heeft daartegenover enkel aangevoerd dat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat [verzoeker01] bovendien voorbij gaat aan haar eigen gedragingen die hebben geleid tot de onderhavige situatie. Bij haar indiensttreding was het [verzoeker01] immers al bekend dat Animalis haar niet zou aanmelden bij SPD en toch heeft zij lopende het spel getracht de spelregels te wijzigen door Animalis te verplichten haar alsnog aan te melden bij SPD.
5.18.
De kantonrechter ziet onder de gegeven feiten en omstandigheden aanleiding om aan [verzoeker01] een billijke vergoeding toe te kennen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daartoe verwijst de kantonrechter naar hetgeen hiervoor is overwogen over het pensioen en de onregelmatige opzegging. Ook heeft Animalis de ziekmelding van [verzoeker01] niet geaccepteerd en geen bedrijfsarts ingeschakeld, hetgeen eveneens ernstig verwijtbaar is. Los daarvan betwist Animalis niet dat zij [verzoeker01] heeft geadviseerd ontslag te nemen en dat zij zich onnodig grievend per WhatsApp over [verzoeker01] heeft uitgelaten. Dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van dit ernstig verwijtbaar handelen van Animalis, behoeft geen verdere toelichting.
5.19.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande en gezien de hiervoor omschreven omstandigheden in deze zaak zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 5.000,-.
Afgifte bruto/netto specificatie uit te betalen bedragen
5.20.
[verzoeker01] heeft gevorderd Animalis te veroordelen tot afgifte van een bruto/netto specificatie betreffende de uitbetaling van de gevorderde bedragen. Animalis heeft hier geen gemotiveerd verweer tegen gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen. De kantonrechter ziet evenwel geen aanleiding om hier een dwangsom aan te verbinden, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van Animalis, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
vernietigt de door Animalis op 9 december 2022 per 9 februari 2023 gedane opzegging;
6.2.
veroordeelt Animalis om aan [verzoeker01] te voldoen het netto equivalent van een bedrag van € 5.656,54 bruto, zijnde het salaris over de maanden december 2022 en januari 2023, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, in dezen gesteld op 25%, vanaf 22 december 2022 respectievelijk 22 januari 2023, onder gelijktijdige afgifte van een bruto/netto specificatie;
6.3.
veroordeelt Animalis om aan [verzoeker01] te voldoen het netto equivalent van een bedrag van € 5.794,50 bruto, zijnde het salaris over de maanden februari 2023 en maart 2023, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, in dezen gesteld op 25%, vanaf 22 februari 2023 respectievelijk 22 maart 2023, onder gelijktijdige afgifte va een bruto/netto specificatie;
6.4.
veroordeelt Animalis om uiterlijk 22 april 2023 over te gaan tot afgifte van de eindafrekening en betaling van de daaruit voortvloeiende bedragen, waaronder in elk geval de uitbetaling van de opgebouwde en niet opgenomen vakantie uren, met een totaalbedrag van € 982,30, en het opgebouwde vakantiegeld, met een totaalbedrag van € 1.578,31 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, in dezen gesteld op 25%, vanaf 22 april 2023, onder gelijktijdige afgifte van een bruto/netto specificatie;
6.5.
veroordeelt Animalis om uiterlijk 1 mei 2023 over te gaan tot betaling aan [verzoeker01] van de wettelijke transitievergoeding van € 611,28 bruto;
6.6.
veroordeelt Animalis tot betaling van een bedrag van € 2.897,25 bruto op grond van het niet nakomen van de aanzegverplichting conform artikel 7:668 lid 3 BW;
6.7.
veroordeelt Animalis om aan [verzoeker01] een billijke vergoeding te betalen ter hoogte van € 5.000,-;
6.8.
veroordeelt Animalis om binnen 2 dagen na de datum van deze beschikking over te gaan tot het verrichten van alle benodigde (rechts)handelingen om aanmelding van [verzoeker01] bij SPD per 1 september 2022 mogelijk te maken, door, doch niet uitsluitend, het als productie 11 door [verzoeker01] in het geding gebrachte formulier ingevuld aan [verzoeker01] retour te zenden, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat Animalis hieraan niet voldoet, met een maximum van € 1.000,-;
6.9.
veroordeelt Animalis tot betaling aan [verzoeker01] van (een bedrag gelijk aan) 3/5 deel van de door haar verschuldigde pensioenpremie in de periode 1 september 2022 tot 1 april 2023, zijnde € 1.593,08 netto, te vermeerderen met een bedrag gelijk aan 3/5 deel van alle premieverhogingen die nog over 2023 tot 1 april 2023 worden opgelegd;
6.10.
veroordeelt Animalis om over te gaan tot afgifte van een bruto/netto specificatie van de maand november 2022 en betreffende de uitbetaling van de toegewezen bedragen;
6.11.
veroordeelt Animalis tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker01] tot en met vandaag vaststelt op € 879,-, te weten:
griffierecht € 86,-,
salaris gemachtigde € 793,-,
een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
6.12.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.13.
wijst af het meer of anders verzochte/gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. A.J. Japenga en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2023.