ECLI:NL:RBDHA:2023:8070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
NL23.5891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum voor kort verblijf; motiveringsgebrek en hoorplicht in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 14 september 2022 een visum aangevraagd om zijn familie in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 13 oktober 2022 afgewezen, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte en er twijfels bestonden over zijn voornemen om tijdig terug te keren naar Marokko. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard zonder dat hij werd gehoord.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 mei 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat hij sociale en economische binding met Marokko heeft en dat de afwijzing in strijd is met zijn recht op gezinsleven volgens artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat de afwijzingsgrond met betrekking tot het doel en de omstandigheden van het verblijf niet was gemotiveerd. Bovendien was de hoorplicht in bezwaar geschonden, aangezien eiser niet was gehoord over zijn bezwaar.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.674 werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 184 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. R.E. Thijssen en mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen mevrouw [naam 2], referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.R.R. Brock.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 14 september 2022 heeft hij een visum voor kort verblijf aangevraagd om zijn familie in Nederland te kunnen bezoeken. Referente stelt de zus van eiser te zijn en zij treedt op als garantsteller en logiesverstrekker.
2. Bij besluit van 13 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 32 van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (de Visumcode). Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf in Nederland onvoldoende heeft aangetoond, dat hij niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis, en dat er redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om tijdig vóór afloop van het visum terug te keren.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Dat betekent dat eiser niet door verweerder is gehoord over zijn bezwaar. Verweerder werpt niet langer aan eiser tegen dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft, maar handhaaft de andere twee afwijzingsgronden wel.
4. In beroep voert eiser hiertegen het volgende aan. In voldoende mate is aangetoond dat hij sociale en economische binding met Marokko heeft, zodat verweerder er ten onrechte aan twijfelt dat hij tijdig zal terugkeren. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het recht op gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat het hem niet mogelijk wordt gemaakt om zijn familie in Nederland te bezoeken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De afwijzingsgrond die betrekking heeft op het doel en de omstandigheden van het verblijf wordt in het bestreden besluit in het geheel niet gemotiveerd. In zoverre kent het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Dit heeft verweerder ter zitting ook onderkend. Daarnaast kent het bestreden besluit gelet op het volgende ook een zorgvuldigheidsgebrek.
6. Tijdens de bespreking van het beroep ter zitting is duidelijk geworden dat eiser zich verzet tegen het kennelijk ongegrond verklaren van zijn bezwaar en het afzien van het horen in bezwaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, uiteengezet wanneer er kan worden afgezien van horen in bezwaar omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is het geval als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Die situatie doet zich in het geval van eiser niet voor. Verweerder heeft namelijk aanleiding gezien om in bezwaar een lijst met vragen aan eiser toe te zenden. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat er in elke zaak een vragenlijst wordt toegezonden en dat afhankelijk van de reactie daarop wordt bepaald of er al dan niet een hoorzitting wordt gehouden. Als er echter op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over het bezwaar, bestaat er voor het toezenden van een vragenlijst geen plaats. Verweerder had derhalve het bezwaar niet kennelijk ongegrond kunnen verklaren.
7. Gelet op deze gebreken ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 (zorgvuldigheidsvereiste), 7:2 (hoorplicht in bezwaar) en 7:12 (motiveringsplicht in bezwaar) van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het nu op de weg van verweerder ligt om eiser te horen en om aan de hand van zijn verklaringen nader onderzoek te doen naar de door hem overgelegde stukken. De rechtbank is namelijk van oordeel dat daarin in ieder geval een begin van bewijs kan worden gevonden dat er sprake is van sociale en economische binding met Marokko. Ten aanzien van de sociale binding is van belang dat niet in geschil is dat eisers ouders nog in Marokko wonen en dat zij daar afgezien van eiser geen familie meer hebben. Met een
declaration sur l’honneurvan 7 maart 2023 heeft eiser in ieder geval een begin van onderbouwing geleverd van zijn stelling dat zijn ouders hulpbehoevend zijn en dat zij zijn hulp nodig hebben. Referente heeft dit ter zitting onderschreven en uiteengezet dat het voor de familie te duur zou zijn om iemand anders voor de verzorging van de ouders in te schakelen. Met bankverklaringen, bankafschriften, facturen en foto’s heeft eiser in ieder geval ook een begin van onderbouwing geleverd van zijn stelling dat hij werk en inkomen in Marokko heeft en er dus sprake zou kunnen zijn van economische binding.
8. Waar het gaat om eisers beroep op artikel 8 van het EVRM geldt dat een visum voor kort verblijf niet is bedoeld om het uitoefenen van familieleven te faciliteren. Hiervoor gelden andere voorwaarden. Anderzijds heeft verweerder op grond van artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 wel altijd de bevoegdheid om aan artikel 8 van het EVRM te toetsen. Als verweerder geen gebruik maakt van deze bevoegdheid en de vreemdeling verwijst naar een aparte procedure, moet hij motiveren waarom hij dat doet. Dat blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:973. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit in het geval van eiser in voldoende mate gedaan. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro);
 draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.