In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 14 september 2022 een visum aangevraagd om zijn familie in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 13 oktober 2022 afgewezen, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte en er twijfels bestonden over zijn voornemen om tijdig terug te keren naar Marokko. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard zonder dat hij werd gehoord.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 mei 2023 behandeld. Eiser voerde aan dat hij sociale en economische binding met Marokko heeft en dat de afwijzing in strijd is met zijn recht op gezinsleven volgens artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat de afwijzingsgrond met betrekking tot het doel en de omstandigheden van het verblijf niet was gemotiveerd. Bovendien was de hoorplicht in bezwaar geschonden, aangezien eiser niet was gehoord over zijn bezwaar.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.674 werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 184 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.