In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gastouderbureau en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiseres, houder van een bemiddelend gastouderbureau, kreeg een bestuurlijke boete van € 3.000,- opgelegd omdat zij niet had voldaan aan de verplichting om een koppeling te leggen met de meerderjarige schoondochter van een gastouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres als overtreder moet worden aangemerkt, omdat de wet expliciet de verantwoordelijkheid voor het leggen van de koppeling bij de houder van het gastouderbureau legt. Eiseres voerde aan dat zij niet verwijtbaar had gehandeld en dat de boete onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat de eiseres wel degelijk verwijtbaar was, omdat zij de koppeling niet tijdig had gelegd. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de opgelegde boete niet evenredig was, omdat verweerder geen individuele afweging had gemaakt bij het opleggen van de boete. De rechtbank heeft de boete daarom verlaagd naar € 1.500,- en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.