In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ambtshalve afwijzing om toepassing van uitstel van vertrek, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft met het besluit van 2 november 2021 ambtshalve bepaald dat aan eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/6442. Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend en is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft gronden van beroep en aanvullende gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft ambtshalve de vraag beantwoord of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep en heeft deze ontkennend beantwoord. Eiser heeft op 4 januari 2018 asiel aangevraagd, en het besluit waarmee verweerder deze aanvraag in eerste instantie heeft afgewezen, is vernietigd. Bij besluit van 13 juli 2021 heeft verweerder opnieuw afwijzend beslist op de asielaanvraag van eiser, waarbij aan eiser voorlopig uitstel van vertrek is verleend. Met het bestreden besluit is aan eiser geen uitstel van vertrek verleend. Kort na het bestreden besluit heeft verweerder de asielbeschikking van 13 juli 2021 ingetrokken. Eiser geniet in afwachting van een beslissing op zijn asielaanvraag rechtmatig verblijf, en er is op dit moment geen sprake van een vertrekplicht. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Ondanks de niet-ontvankelijkheid van het beroep, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, vastgesteld op € 1.647,-. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.