ECLI:NL:RBDHA:2023:8015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
NL22.5426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de ambtshalve afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische situatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ambtshalve afwijzing om toepassing van uitstel van vertrek, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft met het besluit van 2 november 2021 ambtshalve bepaald dat aan eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/6442. Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend en is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft gronden van beroep en aanvullende gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft ambtshalve de vraag beantwoord of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep en heeft deze ontkennend beantwoord. Eiser heeft op 4 januari 2018 asiel aangevraagd, en het besluit waarmee verweerder deze aanvraag in eerste instantie heeft afgewezen, is vernietigd. Bij besluit van 13 juli 2021 heeft verweerder opnieuw afwijzend beslist op de asielaanvraag van eiser, waarbij aan eiser voorlopig uitstel van vertrek is verleend. Met het bestreden besluit is aan eiser geen uitstel van vertrek verleend. Kort na het bestreden besluit heeft verweerder de asielbeschikking van 13 juli 2021 ingetrokken. Eiser geniet in afwachting van een beslissing op zijn asielaanvraag rechtmatig verblijf, en er is op dit moment geen sprake van een vertrekplicht. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Ondanks de niet-ontvankelijkheid van het beroep, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, vastgesteld op € 1.647,-. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5426

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ambtshalve afwijzing om toepassing van uitstel van vertrek, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verweerder heeft met het besluit van 2 november 2021 (het primaire besluit) ambtshalve bepaald dat aan eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/6442. Hierop volgt afzonderlijk een uitspraak.
Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend en is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Eiser heeft gronden van beroep en tweemaal aanvullende gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Deze vraag beantwoord de rechtbank ontkennend. Daartoe overweegt zij als volgt.
2. Eiser heeft op 4 januari 2018 in Nederland asiel aangevraagd. Het besluit waarmee verweerder deze aanvraag in eerste instantie heeft afgewezen, is vernietigd bij uitspraak van 18 april 2019 door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht (ECLI:NL:RBMNE:2019:5229). Bij besluit van 13 juli 2021 heeft verweerder opnieuw afwijzend beslist op de asielaanvraag van eiser, waarbij aan eiser voorlopig uitstel van vertrek is verleend in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling van toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Met het bestreden besluit is aan eiser geen uitstel van vertrek verleend. Kort na het bestreden besluit, op 6 april 2022, heeft verweerder de asielbeschikking van 13 juli 2021 ingetrokken.
3. Gelet op het voorgaande moet verweerder opnieuw op de (eerste) asielaanvraag van eiser beslissen. Eiser geniet in afwachting van een beslissing op zijn asielaanvraag rechtmatig verblijf, op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Uitzetting is op dit moment daarom niet aan de orde, omdat geen sprake is van een vertrekplicht. Bovendien zal, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, met een nieuwe beslissing op de eerste asielaanvraag van eiser opnieuw ambtshalve moeten worden beoordeeld of artikel 64 van de Vw 2000 op hem van toepassing is. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, zodat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat het belang gelegen is in het lange tijdsverloop sinds zijn asielaanvraag en de omstandigheid dat verweerder op dit moment niet weet wanneer hij op de aanvraag zal beslissen, waardoor eiser zich niet aan de indruk kan onttrekken dat er wederom een afwijzend besluit zal volgen. Die stelling maakt namelijk niet dat eiser met deze procedure over uitstel van vertrek in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken.
4. Nu het ontbreken van procesbelang is gelegen in het feit dat nog niet definitief op de asielaanvraag van eiser is beslist, overweegt de rechtbank nog als volgt. Eiser is als minderjarige in Nederland aangekomen en heeft inmiddels meer dan vijf jaar geleden asiel aangevraagd. Daar is nog steeds niet definitief inhoudelijk door verweerder op beslist, ondanks het feit dat de rechtbank aan verweerder een termijn om te beslissen op straffe van een dwangsom heeft opgelegd, welke termijn inmiddels eveneens verstreken is. [1] Mede gelet op de door verweerder in verband met de rechtszekerheid in acht te nemen redelijke termijn, de specifieke en bijzondere persoonlijke en medische omstandigheden van eiser, zoals die uit de (medische) stukken in onderhavige procedure naar voren komen en het effect van het langdurig in onzekerheid verkeren ten gevolge van het tijdsverloop sinds de asielaanvraag, acht de rechtbank het aangewezen dat verweerder zo spoedig mogelijk op de asielaanvraag van eiser beslist.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op wat is overwogen onder overweging 3., verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk.
6. Ondanks dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Daartoe overweegt de rechtbank, gelet op wat is overwogen onder overweging 3., dat het procesbelang van eiser eerst op 6 april 2023 is komen te ontvallen, nadat hij op 30 maart 2023 beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.647,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.647,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3834.