In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Guinese nationaliteit, op 18 april 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 juli 2021 de asielaanvraag ongegrond verklaard. Op 6 april 2022 heeft de Staatssecretaris aan eiser laten weten opnieuw te zullen beslissen over de aanvraag. Eiser heeft op 29 september 2022 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 17 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 31 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft de Staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.