ECLI:NL:RBDHA:2023:7958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
NL22.6860, NL22.6863.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie en suïciderisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor uitstel van vertrek door eiseres, een Tadzjiekse vrouw, op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft de aanvraag ingediend vanwege lichamelijke en psychische klachten, waaronder een trage schildklierfunctie, angstklachten, en een vermoeden van een ernstige dissociatieve stoornis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat uit een rapport van het Bureau Medische Advisering (BMA) bleek dat eiseres medisch gezien kan reizen en er geen acute medische noodsituatie wordt verwacht na vertrek.

Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 26 april 2023 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder het risico op suïcide bij terugkeer naar Tadzjikistan, overwogen. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van het BMA-advies en voerde aan dat de effectiviteit van de medische zorg in Tadzjikistan onvoldoende was onderzocht.

De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies ervan. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om te reizen en dat er geen reëel risico op een medische noodsituatie bestond bij uitzetting. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank oordeelde verder dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien de ingediende gronden geen nieuwe informatie boden die tot een ander besluit konden leiden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6860 (beroep) en NL22.6863 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.6860) ingesteld. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL22.6863) te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1975 en heeft de Tadzjiekse nationaliteit. Eiseres heeft uitstel van vertrek aangevraagd wegens lichamelijke en psychische klachten, omdat zij onder meer lijdt aan een trage schildklierfunctie, angstklachten, depressie, posttraumatische stress en vermoedelijk ook een ernstige dissociatieve stoornis of persoonlijkheidsstoornis.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd, omdat uit een rapport van het BMA [1] blijkt dat eiseres medisch gezien kan reizen en een medische noodsituatie binnen drie maanden na vertrek niet wordt verwacht. In het BMA-advies is de voorwaarde gesteld dat eiseres tijdens de reis bijgestaan wordt door een psychiatrisch verpleegkundige om een crisissituatie te voorkomen. Ook dient voldoende medicatie aan eiseres te worden verstrekt om de periode van haar reis te overbruggen. Bij staken van de medicatie en de psychiatrische behandelingen wordt bij eiseres geen suïcidaliteit, psychotische decompensatie of gedwongen klinische opname verwacht. Ook ten aanzien van de trage schildklierfunctie wordt bij staken van de behandeling geen schade op korte termijn verwacht. Daarom heeft verweerder geen medische noodsituatie aangenomen en niet aannemelijk geacht dat de feitelijke uitzetting van eiseres een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM [2] oplevert.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres vreest dat zij bij terugkeer naar Tadzjikistan in een acute medische noodsituatie zal komen te verkeren. Zij vindt dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, ondeugdelijk is gemotiveerd en dat het niet concludent is. Uit de latere verklaring van de psychiater van 13 december 2022 blijkt immers dat het suïciderisico bij uitzetting naar Tadzjikistan reëel is en dat betrokkene kwetsbaar is in verband met haar trauma’s. De enkele omstandigheid dat eiseres tot op heden nog geen zelfmoordpogingen heeft ondernomen is onvoldoende om te oordelen dat geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Onder verwijzing naar een uitspraak [3] van de hoogste bestuursrechter voert eiseres ook aan dat het BMA in dit geval aanleiding had moeten zien om de effectiviteit van de noodzakelijke medische behandeling van eiseres in Tadzjikistan nader te onderzoeken. De recente verklaring van de psychiater roept namelijk vragen op over de effectieve behandeling van de psychische klachten van eiseres. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat eiseres in staat is om te reizen. Ter beoordeling ligt de vraag voor of eiseres na terugkeer naar Tadzjikistan in een medische noodsituatie komt te verkeren. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
BMA-advies
4.1
Volgens vaste rechtspraak [4] van de hoogste bestuursrechter is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder dient op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ervan te vergewissen dat een door hem gebruikt deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende inzichtelijk en concludent is. [5] Als dit het geval is, dan mag verweerder in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiseres om de juistheid van het deskundigenadvies te betwisten, bijvoorbeeld aan de hand van een contra-expertise. Met verklaringen van haar behandelaars kan zij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de in beroep overgelegde brief van 13 december 2022 geen aanleiding om te twijfelen aan het BMA-advies. Zo blijkt uit deze brief dat eiseres weliswaar suïcidale gedachten heeft, maar ook dat zij geen pogingen onderneemt om zichzelf daadwerkelijk van het leven te beroven. De rechtbank volgt verweerder daarom in de ter zitting ingenomen stelling dat de brief van 13 december 2022 wat betreft suïciderisico geen ander medisch beeld laat zien ten opzichte van de eerder ingebrachte stukken die door het BMA zijn beoordeeld. Ook ten aanzien van de andere psychische klachten die eiseres ervaart (complexe rouw, depressie), is het beeld niet anders dan uit de eerdere overgelegde stukken is gebleken. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding bestaat om een nieuw BMA-advies in te winnen, temeer nu ook de gemachtigde in zijn begeleidende brief van 31 maart 2023 erkent dat de situatie van eiseres ongewijzigd is. Nu dus geen reden bestaat om aan het BMA-advies te twijfelen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen en dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat een medische noodsituatie zal ontstaan bij uitzetting van eiseres.
Effectiviteit van de medische zorg in Tadzjikistan
4.3
Voor zover eiseres stelt dat het BMA aanleiding had moeten zien om de effectiviteit van de noodzakelijke medische zorg in Tadzjikistan nader te onderzoeken, is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres aangevoerde uitspraak [6] van de hoogste bestuursrechter daartoe geen aanleiding geeft. In dat geval was namelijk, anders dan in deze zaak, sprake van een dreigende medische noodsituatie vanwege psychiatrische klachten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de effectiviteit van de medische zorg voor eiseres in Tadzjikistan nader te laten onderzoeken dan wel verweerder te gelasten nader onderzoek hiernaar te verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
4.4
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen in bezwaar mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of de gronden van bezwaar tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de inhoud van het BMA-advies en omdat de in bezwaar ingediende gronden en de brief van psychiater A. Buning van 31 december 2021 geen nieuwe informatie gaven over de medische situatie van eiseres ten opzichte van de informatie die is meegenomen in het advies, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een hoorzitting te houden. Verweerder mocht gelet hierop afzien van het horen in bezwaar.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [7]
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak in het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening kunt u geen verzet of hoger beroep instellen.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering (vaste adviseur van verweerder voor medische kwesties in vreemdelingenzaken).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU9578.
4.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
5.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011, ECLI:NL:RVS:2018:3852.
6.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU9578.
7.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.