ECLI:NL:RBDHA:2023:7931
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak door huurder
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over de WOZ-waarde van een woning. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.L.M. Reijnen, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op 1 januari 2020 had vastgesteld op € 155.000. De eiseres betoogde dat de waarde te hoog was en dat er rekening gehouden moest worden met omgevingsfactoren, zoals de nabijheid van een moskee en luchtverontreiniging, die volgens haar een waardevermindering van € 5.000 rechtvaardigden.
Tijdens de zitting op 9 mei 2023 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank baseerde haar oordeel op een matrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waaruit bleek dat de waarde per vierkante meter van de woning lager was dan die van vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen.
De rechtbank verwierp de stelling van de eiseres dat er sprake was van ongelijke behandeling op basis van het gelijkheidsbeginsel, omdat zij niet had aangetoond dat bij de waardebepaling van een vergelijkingsobject een waardevermindering was toegepast. Bovendien merkte de rechtbank op dat het onduidelijk was of de eiseres daadwerkelijk materieel belang had bij de gevraagde verlaging van de WOZ-waarde, aangezien er geen belastingen waren opgelegd die op deze waarde waren gebaseerd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.