ECLI:NL:RBDHA:2023:7914
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend op 7 maart 2023, kreeg te maken met een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft ambtshalve de vraag opgeworpen of eiser nog belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Uit de stukken bleek dat eiser op 17 mei 2023 zijn woonruimte had verlaten en met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van eiser bevestigde dat hij geen contact meer had met eiser en verzocht de rechtbank de zaak op basis van de stukken af te doen.
De rechtbank overwoog dat volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien eiser geen contact meer had met zijn gemachtigde en niet had laten weten dat hij nog steeds prijs stelde op de bescherming, concludeerde de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier A.P. Kuiters, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.