ECLI:NL:RBDHA:2023:7914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, die een asielaanvraag had ingediend op 7 maart 2023, kreeg te maken met een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft ambtshalve de vraag opgeworpen of eiser nog belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Uit de stukken bleek dat eiser op 17 mei 2023 zijn woonruimte had verlaten en met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van eiser bevestigde dat hij geen contact meer had met eiser en verzocht de rechtbank de zaak op basis van de stukken af te doen.

De rechtbank overwoog dat volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien eiser geen contact meer had met zijn gemachtigde en niet had laten weten dat hij nog steeds prijs stelde op de bescherming, concludeerde de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier A.P. Kuiters, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14378

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht afgedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
2. Eiser heeft op 7 maart 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
3. Bij brief van 22 mei 2023 heeft verweerder de rechtbank bericht dat eiser op 17 mei 2023 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten en met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft bij bericht van 25 mei 2023 bevestigd dat eiser MOB is gemeld en dat hij op dit moment geen contact meer met hem heeft. Tevens heeft hij de rechtbank verzocht de zaak op de stukken af te doen.
4. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dient, in het geval dat een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, in beginsel ervan uit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is alleen anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem tegen het bestreden besluit ingediende beroep. Om deze reden heeft eiser geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.