In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoeker, een 34-jarige alleenstaande man die een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, had verzocht om een voorlopige voorziening om ontruiming van zijn huurwoning door de verhuurder, Stichting Woondiensten Aarwoude, te voorkomen. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet, dat een moratorium mogelijk maakt bij huurachterstand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ontruimingsvonnis niet alleen op huurachterstand was gebaseerd, maar ook op het structureel niet nakomen van een driepartijen-overeenkomst die verzoeker had gesloten met de verhuurder en een begeleidende instantie. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat er geen garantie was dat hij de lopende huurtermijnen zou kunnen betalen.
De rechtbank heeft ook het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat er geen reële mogelijkheden waren voor een minnelijke schuldregeling. De rechtbank concludeerde dat het minnelijk schuldregelingstraject nog niet was opgestart en dat verzoeker geen stabiele financiële situatie had. De rechtbank heeft daarom de verzoeken van verzoeker afgewezen en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schuldsanering. Deze beslissing is genomen door rechter D. de Loor, in samenwerking met griffier A. van Groningen Schinkel, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.