In deze zaak hebben eisers, allen van Syrische nationaliteit, op 29 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag van 24 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 27 september 2022 de asielaanvraag van een van de eisers ingewilligd. De rechtbank heeft op 28 december 2022 de eisers verzocht om binnen twee weken te reageren op de inwilligende beslissing, maar zij hebben niet gereageerd. De rechtbank concludeert hieruit dat het beroep wordt gehandhaafd en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. De rechtbank stelt vast dat eisers rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat er meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank verklaart het beroep van de eiser wiens aanvraag is ingewilligd niet-ontvankelijk, maar het beroep van de andere eisers is gegrond. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van de eisers en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op 1 juni 2023.