ECLI:NL:RBDHA:2023:78

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
C/09/639553 KG ZA 22/1091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestuurder en beëindiging managementovereenkomst binnen vennootschap na bereiken pensioenleeftijd

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eisers, bestaande uit [B.V. I] en [eisende partij sub 2], vorderingen hebben ingesteld tegen gedaagden, waaronder [B.V. II] en [gedaagde sub 2]. De kern van het geschil betreft de opzegging van een managementovereenkomst door [eisende partij sub 2] namens [Beheer B.V.] met [gedaagde sub 2], die 67 jaar is geworden. Eisers stellen dat de opzegging rechtsgeldig is en dat [gedaagde sub 2] daarom niet langer als bestuurder van [Beheer B.V.] kan functioneren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een impasse is binnen het bestuur van [Beheer B.V.] en dat de opzegging van de managementovereenkomst bevoegdelijk is gedaan. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde sub 2] met onmiddellijke ingang geschorst als bestuurder en hem verboden om [Beheer B.V.] en aanverwante entiteiten te vertegenwoordigen of toegang te verschaffen tot de bedrijfsgegevens. De vorderingen tot ontslag en schorsing zijn toegewezen, terwijl andere vorderingen, zoals het benoemen van deskundigen, zijn afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. De proceskosten zijn toegewezen aan de eisers, met uitzondering van de kosten van [gedaagde sub 3].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/639553 / KG ZA 22/1091
Vonnis in kort geding van 6 januari 2023
in de zaak van

1.[B.V. I] te [plaats 1] ,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats 1] ;
eisers,
advocaat mr. M. Mussche te Utrecht,
tegen:

1.[B.V. II] te [plaats 1] ,

2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3]te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. R. van der Hooft te Hoorn.
Partijen worden in hierna achtereenvolgens respectievelijk ‘ [B.V. I] ’, ‘ [eisende partij sub 2] ’, ‘ [B.V. II] ’, ‘ [gedaagde sub 2] ’ en ‘ [gedaagde sub 3] ’ genoemd. [B.V. I] en [eisende partij sub 2] worden hierna gezamenlijk ‘eisers’ genoemd. [B.V. II] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden hierna gezamenlijk ‘gedaagden’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagden overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de door eisers overgelegde aanvullende producties;
- de op 22 december 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[Beheer B.V.] (hierna: [Beheer B.V.] ) is een familieonderneming die zich bezighoudt met de handel in materialen voor (installatie van) verwarming en sanitair. De aandelen in [Beheer B.V.] worden gehouden door [de Stichting] (hierna: de STAK). Tot 1 januari 2014 waren [eisende partij sub 2] , [gedaagde sub 2] en hun broer [A] (hierna: [A] ) bestuurders van [Beheer B.V.] en van de STAK en hielden zij ieder een derde deel van de certificaten van de STAK.
2.2.
[B.V. I] (hierna: [B.V. I] ) is de persoonlijke holding van [eisende partij sub 2] . [B.V. II] (hierna: [B.V. II] ) is de persoonlijke holding van [gedaagde sub 2] . [B.V. III] (hierna: [B.V. III] ) is de persoonlijke holding van [A] .
2.3.
Op 10 oktober 2012 zijn de statuten van [Beheer B.V.] (hierna: de statuten) gewijzigd. In de gewijzigde statuten staat, voor zover relevant, de volgende bepaling:
Artikel 6.2 – Blokkeringsregeling; aanbiedingsregeling
1. (…)
5.prijsbepaling
a. Partijen stellen in onderling overleg de prijs van de aangeboden aandelen vast. Komen partijen niet binnen vier weken na de verzending van de mededeling van het bestuur bedoeld in lid 4 onder f tot overeenstemming over de prijs, dan zal de prijs worden vastgesteld door drie deskundigen, van wie ten minste één een accountant moet zijn. Dit op verzoek van de meest gerede partij te benoemen door de kantonrechter in wiens ambtsgebied de vennootschap statutair is gevestigd, behoudens benoeming van een of meer deskundigen door de partijen in onderling overleg.”
2.4.
Op 18 december 2012 heeft [Beheer B.V.] met zowel [B.V. I] , [B.V. II] als [B.V. III] afzonderlijk managementovereenkomsten gesloten. De inhoud van elk van deze managementovereenkomsten is gelijkluidend en daarin staat, voor zover relevant, de volgende tekst:
Artikel 4. Duur en beëindiging van de overeenkomst. Terugtreding
1. (…)
2. In afwijking van het in artikel 4 lid 1 bepaalde heeft de Vennootschap het recht deze overeenkomst, zonder dat enige opzegtermijn in acht behoeft te worden genomen, bij aangetekende brief aan Management B.V. op te zeggen, indien:
(i) (…)
(xii) per één januari van het jaar volgend op het jaar dat de heer [… 1] de leeftijd van zevenenzestig (67) jaar heeft bereikt (pensionering);
(…)”
2.5.
Op diezelfde dag hebben [B.V. I] , [B.V. II] , [B.V. III] , [Beheer B.V.] en de STAK een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (hierna: de samenwerkingsovereenkomst), waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere besluitvorming, dividendbeleid en aanbieding van de aandelen. [eisende partij sub 2] , [gedaagde sub 2] en [A] hebben deze overeenkomst ook in privé ondertekend. In de samenwerkingsovereenkomst is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
Artikel 3 – Aanbieden van aandelen
1. (…)
2. Onverminderd het bepaalde in de B.V. Statuten is een Aandeelhouder verplicht haar Aandelen aan te bieden als ten aanzien van die Aandeelhouder en/of een Partij in privé zich het volgende voordoet:
a. (…)
c. als de managementovereenkomst tussen een Aandeelhouder en de Vennootschap wordt opgezegd als gevolg van pensionering van de natuurlijke persoon die op grond van de managementovereenkomst de feitelijke werkzaamheden bij de Vennootschap uitvoert;
(…)
Artikel 4 – Koopprijs; prijsbepaling/betaling/rente/geldlening
1.Prijsbepaling
De prijsbepaling vindt plaats op de wijze als geregeld in de B.V. Statuten.”
2.6.
Op 1 januari 2014 is [A] teruggetreden als bestuurder van [Beheer B.V.] en van de STAK. Ook heeft de persoonlijke holding van [A] , [B.V. III] , haar certificaten aangeboden en verkocht aan [Beheer B.V.] . Vanaf dat moment zijn [eisende partij sub 2] en [gedaagde sub 2] de bestuurders van [Beheer B.V.] en van de STAK en houden zij – via hun persoonlijke holdings [B.V. I] en [B.V. II] – ieder de helft van de certificaten van de STAK.
2.7.
Bij aangetekende brief van 4 april 2022 heeft [eisende partij sub 2] namens [Beheer B.V.] de managementovereenkomst met [B.V. II] opgezegd per 1 januari 2023 in verband met het bereiken van diens 67-jarige leeftijd door [gedaagde sub 2] . Bij brief van 6 april 2022 heeft [gedaagde sub 2] aan [eisende partij sub 2] bericht dat hij niet bevoegd was de managementovereenkomst op te zeggen en heeft [gedaagde sub 2] , ook als vertegenwoordiger van [Beheer B.V.] , op zijn beurt de managementovereenkomst met [B.V. I] opgezegd tegen de vroegst mogelijke datum. Vervolgens hebben partijen nog enige tijd met elkaar gecorrespondeerd.
2.8.
Op 2 november 2022 heeft [B.V. I] , namens [Beheer B.V.] , [B.V. II] gesommeerd om te bevestigen dat [B.V. II] artikel 2 lid 3 van de managementovereenkomst zal nakomen door haar managementdiensten alleen nog te laten uitvoeren door [gedaagde sub 2] en niet (meer) mede door [gedaagde sub 3] , de zoon van [gedaagde sub 2] . Bij brief van 8 november 2022 heeft [gedaagde sub 2] , namens [Beheer B.V.] , aan [B.V. II] bericht dat [Beheer B.V.] toestemming aan [B.V. II] geeft voor het inzetten van [gedaagde sub 3] , dat zij de sommatie van 2 november 2022 intrekt en dat zij de opzegging van de managementovereenkomst tussen [Beheer B.V.] en [B.V. II] ook intrekt. Bij brief van 18 november 2022 heeft [eisende partij sub 2] , namens [Beheer B.V.] , de managementovereenkomst met [B.V. II] zowel per direct als (nogmaals) per 1 januari 2023 opgezegd. Vervolgens heeft [gedaagde sub 2] bij brief van 6 december 2020, namens [Beheer B.V.] , aan [B.V. I] bevestigd dat de opzegging van de managementovereenkomst wordt ingetrokken.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, zakelijk weergegeven:
I. [gedaagde sub 2] met onmiddellijke ingang na het in dezen te wijzen vonnis te ontslaan als bestuurder van [Beheer B.V.] , althans hem te schorsen als bestuurder van [Beheer B.V.] , althans het stem- en/of vergaderrecht van [gedaagde sub 2] in het bestuur van [Beheer B.V.] te schorsen, totdat een bodemrechter uitspraak heeft gedaan over zijn bestuurspositie;
II. [gedaagde sub 2] te verbieden om (i) [Beheer B.V.] en/of [… 1] in rechte te vertegenwoordigen totdat een bodemrechter uitspraak heeft gedaan over zijn bestuurspositie, (ii) zich nog langer toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [… 1] totdat een bodemrechter uitspraak heeft gedaan over zijn bestuurspositie;
III. [gedaagde sub 2] en [B.V. II] te verbieden nog langer te faciliteren of toe te laten dat [gedaagde sub 3] zich toegang verschaft tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [… 1] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per overtreding en van
€ 1.000,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, voor welke dwangsommen [gedaagde sub 2] en [B.V. II] hoofdelijk verbonden zijn;
IV. [gedaagde sub 3] te verbieden om zich nog langer toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [… 1] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100.000,- per overtreding en van € 1.000,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt;
V. Drie deskundigen te benoemen, waaronder ten minste één accountant, met de opdracht de prijs van de door [B.V. II] in [Beheer B.V.] gehouden certificaten vast te stellen;
VI. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente hierover tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan. Allereerst stellen zij dat [eisende partij sub 2] namens [Beheer B.V.] de managementovereenkomst met [gedaagde sub 2] rechtsgeldig heeft opgezegd per 18 november 2022 of in ieder geval per 1 januari 2023. Daarmee is volgens hen de basis komen te ontvallen aan de bestuurspositie van [gedaagde sub 2] en is [gedaagde sub 2] vanaf dat moment niet langer statutair bestuurder van [Beheer B.V.] . Op grond van artikel 4 lid 2 onder xii van de managementovereenkomst tussen [Beheer B.V.] en [B.V. II] en artikel 3 lid 2 onder c van de samenwerkingsovereenkomst moet [gedaagde sub 2] volgens eisers zijn bestuursfunctie neerleggen en moet [B.V. II] de certificaten in [Beheer B.V.] aanbieden, zodat [B.V. II] kan worden uitgekocht als certificaathouder. Daarnaast stellen eisers dat [B.V. II] haar verplichting uit artikel 2 lid 3 van de managementovereenkomst niet nakomt, omdat zij een wezenlijk deel van de opdracht laat verrichten door [gedaagde sub 3] , de zoon van [gedaagde sub 2] , terwijl daar geen voorafgaande schriftelijke toestemming voor is verleend.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Gedaagden hebben betwist dat eisers een (spoedeisend) belang hebben bij de gevraagde voorzieningen. Dat verweer slaagt gedeeltelijk. Eisers hebben wel spoedeisend belang bij de vorderingen onder I en II. Zij hebben namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat er een impasse binnen het bestuur van [Beheer B.V.] is ontstaan. Hetgeen onder 2.8 hiervoor beschreven is maakt dat duidelijk. Bovendien hebben eisers geschetst dat er problemen dreigen bij het aansturen van de onderneming: personeel raakt in verwarring omdat de broers niet op een lijn zitten. Dat de huidige situatie (nog) niet is geëscaleerd en het resultaat van [Beheer B.V.] nog steeds positief is, zoals gedaagden stellen, maakt dat niet anders. Niet onbegrijpelijk is dat eisers er bang voor zijn dat er op korte termijn serieuze problemen tussen de broers ontstaan die invloed hebben op het wel en wee van de onderneming. Voor wat betreft de vorderingen van eisers onder III tot en met V geldt dat eisers hun (spoedeisend) belang daarbij onvoldoende hebben onderbouwd, zoals hierna zal worden toegelicht.
4.2.
De kernvraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of [eisende partij sub 2] als bestuurder van [Beheer B.V.] de managementovereenkomst met [B.V. II] (hierna steeds aangeduid met: de managementovereenkomst) rechtsgeldig heeft opgezegd waardoor deze is geëindigd. Niet ter discussie staat dat [eisende partij sub 2] namens [Beheer B.V.] de managementovereenkomst bij brief van 4 april 2022 heeft opgezegd tegen 1 januari 2023. Wel verschillen partijen van mening over vraag of [eisende partij sub 2] daartoe bevoegd was en – dus – of de opzegging dus rechtsgeldig is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisende partij sub 2] die bevoegdheid toekwam. Daartoe is het volgende van belang.
4.3.
Artikel 4 lid 2 onder xii van de managementovereenkomst geeft [Beheer B.V.] een ongeclausuleerde bevoegdheid om deze op te zeggen zodra [gedaagde sub 2] 67 jaar is geworden. De gevolgen van die opzegging zijn uitgewerkt in artikel 3 lid 2 onder c van de samenwerkingsovereenkomst (en, naar de voorzieningenrechter meent, in artikel 4 lid 4 van de managementovereenkomst), waaruit volgt dat [B.V. II] – en daarmee ook [gedaagde sub 2] – na opzegging van die overeenkomst de werkzaamheden moet staken en de (door [B.V. II] gehouden) certificaten moet aanbieden. Dit afsprakenkader is duidelijk en niet is gebleken dat partijen met die tekst iets anders hebben bedoeld dan dat in de overeenkomsten letterlijk is te lezen.
4.4.
Vervolgens is de vraag of [eisende partij sub 2] zelfstandig bevoegd was gebruik te maken van die opzegbevoegdheid. Gedaagden menen van niet en voeren het verweer dat er aan die opzegging door [eisende partij sub 2] geen bestuursbesluit van [Beheer B.V.] ten grondslag ligt, zodat wilsvorming van [Beheer B.V.] tot opzegging van de managementovereenkomst ontbreekt. Dit verweer slaagt niet.
4.5.
Voor [gedaagde sub 2] heeft bij het aangaan van de managementovereenkomsten duidelijk moeten zijn dat als zijn jongere broer [eisende partij sub 2] zou menen dat [gedaagde sub 2] , eenmaal 67 geworden, uit de onderneming zou moeten stappen, hij daar [gedaagde sub 2] toe zou kunnen dwingen; duidelijk is ook dat [gedaagde sub 2] in dat geval de reële waarde voor zijn certificaten zal ontvangen, vastgesteld door deskundigen. Anders kan de managementovereenkomst op dit punt in redelijkheid niet worden opgevat. Het verweer van gedaagden dat beëindiging van de managementovereenkomst alleen mogelijk zou zijn wanneer er een bestuursbesluit is genomen waarvoor noodzakelijk is dat ook [gedaagde sub 2] voor de beëindiging van zijn eigen (via zijn BV gesloten) managementovereenkomst zou stemmen, is daarmee niet te rijmen; dat zou de bevoegdheid van [eisende partij sub 2] om te kiezen voor voortzetting van de onderneming zonder [gedaagde sub 2] , frustreren. In deze contractuele constructie past het dat de enkele wilsverklaring van [eisende partij sub 2] tot beëindiging van de managementovereenkomst, en de mededeling daarvan, namens [Beheer B.V.] , aan [B.V. II] / [gedaagde sub 2] het door [eisende partij sub 2] gewenste rechtsgevolg teweeg brengt. Een besluit van het bestuur van [Beheer B.V.] was daarvoor niet vereist (daargelaten overigens dat [gedaagde sub 2] aan een dergelijke besluitvorming niet deel had kunnen nemen wegens een tegenstrijdig belang, artikel 2:239 lid 6 BW). Een vertegenwoordigingshandeling namens [Beheer B.V.] verricht door [gedaagde sub 2] na de opzegging van de managementovereenkomst die tot doel had de opzegging van de managementovereenkomst door (in feite: [eisende partij sub 2] ) ongedaan te maken is niet tegen te werpen aan [Beheer B.V.] . Dat beroep van [B.V. II] (die dan dus betoogt dat weliswaar bestuurder [eisende partij sub 2] de managementovereenkomst heeft opgezegd, maar deze opzegging door de bestuurder [gedaagde sub 2] ongedaan is gemaakt, waardoor de overeenkomst voortduurt) is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6:248 lid 2 BW) jegens [Beheer B.V.] . De enkele omstandigheid dat [eisende partij sub 2] niet veel jonger is dan [gedaagde sub 2] (bijna twee jaar) en het – zo begrijpt de voorzieningenrechter het standpunt van gedaagden – raar zou zijn dat hij niettemin de onderneming naar zich toe zou kunnen trekken, brengt hierin geen verandering: het was voor [gedaagde sub 2] immers voorzienbaar dat dit zou kunnen gebeuren.
Kortom: de opzegging van de managementovereenkomst [Beheer B.V.] / [B.V. II] is bevoegdelijk gedaan door toedoen van [eisende partij sub 2] . [1] In het midden kan (inmiddels) blijven of de opzegging van de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang, per 18 november 2022, doel heeft getroffen; naar het oordeel is door de opzegging de managementovereenkomst in ieder geval met ingang van 1 januari 2023 geëindigd.
4.6.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde sub 2] zijn werkzaamheden nog niet heeft beëindigd en dat hij zijn ontslag als bestuurder nog niet heeft ingediend. Zijn standpunt is dat hij nog steeds, dus ook na 31 december 2022, bestuurder van [Beheer B.V.] is. Eisers vorderen daarom ontslag, althans schorsing van [gedaagde sub 2] als bestuurder van [Beheer B.V.] , althans het stem- en vergaderrecht van [gedaagde sub 2] te schorsen. Ook vorderen zij een verbod voor [gedaagde sub 2] om [Beheer B.V.] en/of [… 1] in rechte te vertegenwoordigen en zich nog langer toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [… 1] . Voor beide voorzieningen hebben eisers daaraan toegevoegd: ‘tot het moment dat een bodemrechter uitspraak heeft gedaan’ over de bestuurspositie van [gedaagde sub 2] .
4.7.
Nu de managementovereenkomst naar het oordeel in dit kort geding per 1 januari 2023 is geëindigd, is [gedaagde sub 2] gehouden ontslag te nemen als bestuurder en zijn werkzaamheden voor [Beheer B.V.] te staken. Voor zover dat niet reeds volgt uit artikel 4 lid 4 van de managementovereenkomst, vloeit dat in ieder geval voort uit het samenstel van de bepalingen in de management- en samenwerkingsovereenkomst. Verder volgt uit artikel 3 lid 2 van de samenwerkingsovereenkomst dat [B.V. II] haar certificaten moet aanbieden. Nu [gedaagde sub 2] weigert om aan al deze verplichtingen te voldoen, schiet hij tekort in de nakoming van de afspraken in de management- en samenwerkingsovereenkomst.
4.8.
Het voorgaande rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het treffen van een voorziening. Ontslag van [gedaagde sub 2] als bestuurder ziet de voorzieningenrechter (uitzonderingen daargelaten) niet als een passende voorziening in kort geding. Een schorsing is dat wel en daartoe zal dan ook worden overgegaan. [gedaagde sub 2] zal, om duidelijk te maken wat die schorsing in het bijzonder behelst, worden verboden om gedurende de schorsing [Beheer B.V.] en [… 1] in rechte te vertegenwoordigen en zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [… 1] . Vanzelfsprekend komt aan deze voorziening een einde als een bodemrechter anders oordeelt; een beperking in deze trant hoeft niet in het dictum te worden opgenomen.
4.9.
Het door eisers gevorderde verbod om nog langer te faciliteren of toe laten dat [gedaagde sub 3] zich toegang verschaft tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [… 1] zal worden afgewezen. Daarbij hebben eisers geen belang. Hetzelfde geldt voor de vergelijkbare vordering gericht tegen [gedaagde sub 3] . Met het eindigen van de managementovereenkomst per 1 januari 2023 en de schorsing van [gedaagde sub 2] als bestuurder, is het voor [gedaagde sub 2] en [B.V. II] feitelijk niet meer mogelijk om toegang aan [gedaagde sub 3] te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [… 2] en [… 1] . Het is nu aan [eisende partij sub 2] als bestuurder van [Beheer B.V.] om te bepalen of, en zo ja in hoeverre, hij [gedaagde sub 3] wil betrekken bij het bedrijf. Wil hij niet verder met [gedaagde sub 3] , dan kan hij [gedaagde sub 3] de toegang ontzeggen.
4.10.
Tot slot hebben eisers de gevorderd drie deskundigen te benoemen, waaronder ten minste één accountant, met de opdracht de prijs van de door [B.V. II] in [Beheer B.V.] gehouden certificaten vast te stellen. Partijen hebben op zitting naar voren gebracht dat, mochten zij overgaan tot waardering van de certificaten, beide partijen daartoe een deskundige zullen benoemen, welke – deskundigen – op hun beurt een derde deskundige benoemen. De benoeming van deskundigen lijkt dus geen twistpunt meer te zijn tussen partijen. Maar mocht dat anders zijn, dan geldt dat er geen spoedeisend belang gebleken is bij de gevorderde voorziening. Op grond van het bepaalde in artikel 6.2.5 onder a van de statuten van [Beheer B.V.] dienen partijen zich te wenden tot de kantonrechter in wiens ambtsgebied [Beheer B.V.] statutair is bevestigd om partijen verder te helpen. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat een dergelijke interventie door de kantonrechter niet kan worden afgewacht.
4.11.
De voorzieningenrechter gaat verder voorbij aan het verzoek van gedaagden om dit vonnis ten aanzien van de getroffen voorzieningen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Een afweging van de belangen over en weer valt zonder twijfel uit in het voordeel van eisers. De getroffen voorzieningen dienen het belang van de onderneming, en daarmee van eisers. De onderneming zou eronder lijden als de twist tussen [eisende partij sub 2] en [gedaagde sub 2] voortduurt en zij nog langer gezamenlijk de scepter zouden moeten zwaaien in de onderneming in afwachting van de uitkomst van een in te stellen hoger beroep.
4.12.
[B.V. II] en [gedaagde sub 2] zullen, als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de proceskosten van eisers. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
4.13.
Nu de vordering tegen [gedaagde sub 3] zal worden afgewezen, zullen eisers worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 3] , tot dusverre begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
schorst [gedaagde sub 2] met onmiddellijke ingang als bestuurder van [Beheer B.V.] ;
5.2.
verbiedt [gedaagde sub 2] om gedurende schorsing in het bijzonder [Beheer B.V.] en [… 1] in rechte te vertegenwoordigen en zich toegang te verschaffen tot de bedrijfspanden, bedrijfssystemen en de operationele bedrijfsgegevens van [Beheer B.V.] en [… 1] ;
5.3.
veroordeelt [B.V. II] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten aan de zijde van eisers, tot dusverre begroot op € 1.692, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,- aan griffierecht, nog te vermeerderen met de dagvaardingskosten [2] ;
5.4.
bepaalt dat [B.V. II] en [gedaagde sub 2] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
5.5.
veroordeelt eisers in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] , tot dusverre begroot op nihil;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2023.
fjs

Voetnoten

1.Daarbij kan in het midden blijven of het besluit tot opzegging al dan niet ligt besloten in de managementovereenkomst en daarmee sprake is van een bestuursbesluit buiten vergadering met indirect externe werking, zoals eisers betogen. Een wellicht verdedigbare benadering.
2.De dagvaardingskosten zijn niet begroot, omdat de voorzieningenrechter niet beschikt over een afschrift van de aan gedaagden betekende dagvaarding.