ECLI:NL:RBDHA:2023:7788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.3305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Syrische vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij onder het beschermingsbeleid van Zweden viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen. Eiseres voerde aan dat er een risico op indirect refoulement bestond, omdat zij mogelijk naar Syrië zou worden uitgezet na een terugkeer naar Zweden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om dit risico aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier A. Wilpstra - Foppen, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3305
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.3306, op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. van Elp, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Garabetian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Zweden verantwoordelijk is en daarom bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Risico op indirect refoulement
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen stukken heeft overgelegd over de Zweedse asielprocedure. Het is onduidelijk waarom haar asielaanvraag is afgewezen en of zij moet terugkeren naar Damascus. Daarom heeft
eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat bij overdracht naar Zweden een risico is op indirect refoulement.
3. Eiseres voert aan dat sprake is op een risico op indirect refoulement als zij wordt teruggestuurd naar Zweden. Zweden zal haar namelijk uitzetten aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en de VAE hebben laten weten dat zij daar niet meer naar toe kan. Er is een risico dat eiseres zal worden uitgezet naar Syrië. Dat volgt ook uit het informatiebericht 2020/103. Bij een nieuw besluit zal ook Zweden haar daarnaartoe uitzetten. Uit uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1 en Utrecht2 volgt dat verweerder alle twijfel over risico op indirect refoulement moet wegnemen bij overdracht aan Zweden. De stelling van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een risico op indirect refoulement is daarvoor onvoldoende.
Wettelijk kader
4. Eiseres stelt dat er sprake is van een reëel risico op refoulement bij terugkeer naar Zweden, gelet op een verschil in beschermingsbeleid tussen Zweden en Nederland aangaande Syrische vluchtelingen. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 20223 volgt dat de bewijslast om een reëel risico op refoulement aannemelijk te maken bij eiseres ligt.
5. Om aan de bewijslast te voldoen moet zij ten eerste algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat eiseres in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl zij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het Jawo-arrest, punt 91 tot 93, haalt.
6. Daarnaast volgt uit de uitspraken van 6 juli 2022 dat eiseres concrete aanknopingspunten naar voren moet brengen die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat haar niet zal beschermen tegen refoulement, omdat die het door de lidstaat gevoerde beleid niet afkeurt. Dit kan eiseres in de eerste plaats doen door een voor haar negatieve uitspraak van de hoogste rechter van Zweden te overleggen, waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat zij kan terugkeren naar Syrië. Eiseres kan dat in de tweede plaats doen door algemene informatie te overleggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in Zweden niet effectief is. Van eiseres kan namelijk niet worden gevraagd in haar eigen asielprocedure rechtsmiddelen aan te wenden die niet effectief zijn. Wanneer eiseres aan de bewijslast heeft voldaan is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen.
1. Uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6311.
2 Uitspraak van 16 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13647.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Zweden niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat zij bij terugkeer zal worden uitgezet naar Syrië wegens een verschil in beschermingsbeleid tussen Zweden en Nederland. Eiseres heeft niet voldaan aan haar bewijslast om twijfel te doen ontstaan over het reële risico op refoulement. Eiseres heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat zij onder het beschermingsbeleid van Zweden ten aanzien van Syriërs valt, waardoor zij uitgezet zal worden naar Syrië omdat regio Damascus door Zweden als een veilig deel van Syrië wordt beschouwd. In de uitspraken waar eiseres naar verwijst in haar beroepsgronden hebben de betrokken vreemdelingen dat wel gedaan. Eiseres heeft weliswaar enkele stukken van haar Zweedse asielprocedure overgelegd, maar deze stukken heeft eiseres niet vertaald. Uit de stukken valt niet af te leiden waarom de asielaanvraag van eiseres is afgewezen. Het is daarom niet duidelijk of de afwijzing is gebaseerd op het beschermingsbeleid van Zweden ten aanzien van Syriërs of vanwege een andere reden. Dit heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat zij daadwerkelijk terug zal worden gestuurd naar Syrië. De rechtbank volgt het ter zitting toegelichte standpunt van verweerder dat de overgelegde brief van de VAE van 1 november 2021 waarin een aanvraag voor een humanitaire vergunning is afgewezen onvoldoende aanleiding geeft om aan te nemen dat zij teruggestuurd zal worden naar Syrië. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat zij valt onder de situaties genoemd in het Informatiebericht 2020/103.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijslast, waardoor het nu
nietaan verweerder is om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen. Verweerder heeft verder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra
- Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.