In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Syrische vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij onder het beschermingsbeleid van Zweden viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen nakomen. Eiseres voerde aan dat er een risico op indirect refoulement bestond, omdat zij mogelijk naar Syrië zou worden uitgezet na een terugkeer naar Zweden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om dit risico aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier A. Wilpstra - Foppen, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.